Zeeuwse geschiedenis verdwenen en verkocht

GOES - Een onbekende hoeveelheid waardevolle archeologische bodemschatten is de afgelopen jaren uit Zeeland verdwenen. Het gaat vooral om vondsten uit het Verdronken Land van Reimerswaal en uit de bij eb droogvallende verdronken dorpen Oud-Rilland, Valkenisse en Oud-Hontenisse.

De Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek (ROB) schat dat, ondanks een meldplicht, slechts 1 procent van de vondsten is aangegeven. Sommige vondsten variëren in waarde van enkele honderden tot meer dan tienduizend gulden. ROB-archeoloog Van Heeringen geeft het voorbeeld van een 12de eeuwse tinnen kan, gevonden met een metaaldetector, waarde 50.000 gulden. “Het is leeggestolen”, aldus een medewerker van de ROB-Zeeland. Hij voegt er onmiddellijk aan toe dat de ROB nooit het geld heeft gehad om zelf de bodemschatten te redden. Bij de archeologische vondsten van meestal middeleeuwse oorsprong gaat het om aardewerk, bronzen en tinnen kannen en sieraden zoals spelden, oorringen, riemgespen en insignes. Ook zijn er veel, vaak geglazuurde middeleeuwse bakstenen losgewrikt uit oude fundamenten en over de dijk gesjouwd. De huidige gemeente Reimerswaal  met veel aangrenzende slikken en schorren heeft er nooit één melding van ontvangen. Dat terwijl, aldus de ROB, de Monumentenwet voorschrijft dat vondsten bij de burgemeester gemeld moeten worden. Het schatzoeken in Zeeland is al tientallen jaren aan de gang en gaat nog steeds door, ook al worden de schatzoekers steeds gehinderd door de natuurbeschermingswetten. De archeoloog: “Er wordt grof op verdiend, op illegale wijze. Doodzonde dat de geschiedenis zo verloren gaat”.  Nog deze zomer heeft de veldpolitie van Reimerswaal twee met metaaldetectoren gewapende schatzoekers uit Roosendaal verbaliseert in de beschermde schorren van Waarde: ‘Omdat ze vogels verstoorden’. In Zeeuwse antiekwinkels liggen aardewerken kruiken uit Ooster- en Westerschelde. De kruiken krijgen vaak een waardeverhogend merk opgeplakt: ‘uit Reimerswaal of uit het Verdronken Land van Saeftinghe’. De ROB onderscheid goedwillende amateur-archeologen en op winst beluste schatgravers. De in Zeeland opererende ROB-archeoloog Van Heeringen vindt dat beide categorieën van slikken en schorren moeten verdwijnen: “Het graven kan niet meer getolereerd worden”. Van Heeringen spreekt van ‘een emotionele betrokkenheid’ van de schatzoekers en ‘gigantische collecties’ die zijn opgebouwd.  Een deel van de vondsten kwam goed terecht: bij het rijksmuseum Catharijneconvent in Utrecht en bij de als bonafide bekende staande verzamelaar Van Beuningen, familie van de oprichter van het museum Booymans-Van Beuningen. Van Beuningen legt zich erop toe de Zeeuwse vondsten te verzamelen. Met dat doel kocht hij zelfs waardevolle sieraden terug die eertijds verzameld werden door Belgen die het Verdronken Land van Reimerswaal afstroopten.

Door Paul de Schipper

"Aan schatgraverij wordt grof geld verdiend, zonde dat geschiedenis verloren gaat"

Hulst - Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen, dat is een deelgemeente van Hulst, was amper tien jaar toen hij al rondtrok in het Verdronken Land van Saeftinghe. Dat gebied was toen nog onbeschermd en vrij toegankelijk. Saeftinghe was in die dagen een geliefkoosde plaats voor stropers en vissers, tot het midden van de jaren zeventig tot natuurreservaat werd uitgeroepen. Er kwamen borden: "Eigendom Staatsbosbeheer. Verboden toegang". Richard, ooit zelf nog stroper, werd Saeftinghe-gids en amateurarcheoloog. 

In zijn woning aan de Kerkpad toont hij ons fier enkele van zijn vondsten. Het gaat bijna allemaal om aarden voorwerpen, die dateren uit de Middeleeuwen. Maar Richard, lid van de Archeologische Werkgroep uit Hulst, voegt er meteen aan toe dat zijn "schatten" allemaal keurig geregistreerd staan en dat de meeste vondsten plichtsbewust worden afgestaan aan het Hulsterse museum. Waar nu de Westerschelde stroomt, situeerden zich ooit dorpen als Namen, Sint-Laureins, Weele. Al die parochies zijn weggespoeld. De holle oevers van  de Westerschelde, waar gedurig het proces van erosie speelt, geven af en toe iets van het verleden prijs.

Verdronken dorpen

Vaak treffen we leefbodems aan met resten van voorwerpen die door mensen gemaakt en gehanteerd werden.

Schatgraverij

“Dat kan gaan van potten, kruiken en haarkammen tot zelfs fluitjes”, zegt Richard. “En geloof me of niet”, gaat hij verder, “wanneer ik zo’n voorwerp opgraaf, dan doet me dat iets en besef ik dat ik ter plekke een stukje historie in handen heb”. “Op de zandrug daar”, wijst de amateurarcheoloog, “moet het kasteel van Saeftinghe gestaan hebben. Mijn schoonvader vertelde me dat hij op meters dikke muren heeft gelopen. Het kasteel is verzonken, maar op een dag zal de Schelde het weer boven woelen”, gelooft Richard.

Richard en zijn collega’s van de archeologische werkgroep “Vier Ambachten” melden hun vondsten plichtsbewust aan de Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek, kortweg ROB. In Nederland schrijft de Monumentenwet immers voor dat vondsten moeten gemeld worden. Maar in de praktijk blijken Richard en zijn kompanen eerder een uitzondering te zijn.

“Met de metaaldetector op schattenjacht”

In Zeeuws-Vlaanderen wordt men immers al jaren geconfronteerd met heuse “schatgravers” die er met de metaaldetector op uittrekken. Hun vondsten, waarvan er sommige in waarde variëren van enkele honderden tot meer dan tienduizend gulden, komen in Zeeuwse antiekwinkeltjes terecht. De daar geëtaleerde kruiken krijgen niet zelden de vermelding “Uit het Verdronken Land van Saeftinghe“ opgeplakt. Een kwestie van waardeverhoging. Het dorp Goes blijkt zowat het centrum van het lucratieve handeltje te fungeren. Antwerpenaren zijn er overigens graaggeziene en kooplustige klanten.

“Leeggestolen”

“Mooie pot hé”, zegt ons een antiquair uit Goes. “Komt uit de Oosterschelde. De visser die hem bracht wilde geen geld, maar een auto. Ik gaf hem een Ford Sierra”, zegt de “commercant” doodleuk.

Handeltje

Archeologie als handel? “Dat mag je wel stellen”, vertelt een medewerker van de Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek in Zeeland, “de schorren en slikken worden leeggestolen”. De ROB medewerker schat dat, ondanks de meldingsplicht, slechts één procent van de vondsten is aangegeven. Het gaat meestal om vondsten van Middeleeuwse oorsprong zoals aardewerk, bronzen en tinnen kannen en sieraden zoals spelden, oorringen, riemgespen en insignes. Ook zijn er vaak geglazuurde Middeleeuwse bakstenen losgewrikt uit de oude fundamenten en over de dijk gesjouwd. “Die stenen noemen wij kloostermoppen”, licht Richard toe. “Het zijn grove Middeleeuwse bouwstenen, door de Vlaamse abdijen in Zeeland geïntroduceerd. De monniken bakten ze en droogden ze op een bed van stro. De sporen van het stro staan vaak nog in de steen afgedrukt”. Volgens het dagblad “De Stem” is het in Zeeuws-Vlaanderen nu zo dat gegraveerde dekstenen van oude sluisjes worden gestolen. Uit het Museum van Hulst verdween onlangs nog een kostbare bronzen bijl. Elders vragen slopers geld aan oudheidkundigen die bouwplaatsen willen uitgraven: duizend gulden voor een beerput.

Doodzonde

Onze gids in het wereldje van archeologen, goedwillende, amateurs en echte schatgravers, Richard, vindt dat het zo nog moeilijk verder kan: “Geef toe dat ik niet overdreven heb dat er grof geld wordt verdiend op illegale wijze. Doodzonde toch dat de geschiedenis zo verloren gaat”, besluit Bleijenberg.

Richard Bleijenberg met gevonden vaatwerk in de keuken. Foto Meyers

Door Luc van Broeck

Het Verdronken Land van saeftinghe is een begrip bij iedere natuurliefhebber. De ongeveer 3500 hectare aaneengesloten schorren en slikken hebben een unieke en gevarieerde flora en fauna. Het is het grootste brakwatergebied in West-Europa en vormt één groot natuurreservaat. De natuuronderzoeker kan er z’n hart ophalen met maar liefst 200 verschillende vogelsoorten en 40 verschillende plantensoorten. Ieder seizoen valt er wel wat te beleven. Geen wonder dus dat er het hele jaar door excursies in het Verdronken Land worden gehouden.

Eén zo’n wandeling met deskundige gids licht een tipje van de sluier op. Het zijn overigens geen eenvoudige tochten over de schorren en slikken. Grote hoogteverschillen en bijna onzichtbare stroomgeulen kunnen nogal eens voor een verrassing zorgen. Wie niet uitkijkt kan elk moment tot aan z’n middel in de modder wegzakken. Maar met een redelijke conditie is een excursie goed te doen en zeker de moeite waard. Meer dan vierhonderd jaar geleden lagen er op deze plaats nog vier dorpen, Saeftinghe, Namen, Casuele en Sint Laureins. Daartussen was vruchtbaar polderland. Overstromingen (vooral de Allerheiligenvloed in 1570) en oorlog (De Spaanse Burgeroorlog) leidden tot de totale teloorgang van de Heerlijkheid Saeftinghe. Een deel van de ondergelopen gebieden is weer heroverd op de zee. In het begin van deze eeuw werd de laatste dijk aangelegd om het Verdronken Land. Tienduizenden vogels overwinteren in Saeftinghe. Het zijn vooral kolganzen (zo’n 25.000), smienten (ongeveer 20.000) en pijlstaarteenden (ruim 10.000). Tot de winterse bezoeken horen ook de wat zeldzamere zeearend en de grauwe kiekendief. De schorren vormen ook een uitermate geschikte broedplaats voor onder meer de vele kokmeeuwen en zilvermeeuwen. Bij de bijzondere broedvogels zitten de waaierstaartrietzanger, de kemphaan, de blauwborst en de grauwe gans. Het water komt tweemaal per etmaal de vele geulen binnen en zet een deel van het land onder water. Grillige stroompatronen, kale platen, schorreneilanden en kreken wisselen elkaar af. De plantenliefhebber vindt er een keur aan zout- en brakwater flora. Ieder plekje, hoog of laag, zout of brak, heeft z’n eigen plantenrijkdom. De seizoenen, het getij en de landschapsvormen maken van het Verdronken Land een dynamisch natuurgebied.

Foto’s Wim Jacobs

Magda houdt van een schoon café. Zodra de groep excursisten is verdwenen brengt ze haar zaak weer snel in orde. "Het maakt wel uit wie je hier over de vloer krijgt. Belgische groepen ruimen hun gerief zelf nog wel op, dat kun je van bijvoorbeeld Amsterdamse schoolkinderen eigenlijk niet zeggen. Die denken dat we hier nog dom zijn hé." Een opmerking waar vaste klant Toon hartelijk om kan lachen. "Ze weten niet dat wij hier in het paradijs zitten en van mij krijgen ze dat ook niet gauw te horen. Laat ze maar denken wat ze willen." In café Het Verdronken Land is de rust voor ruim drie uur weer teruggekeerd. Daarna is het er opnieuw een invasie van uitgebluste bezoekers, die allemaal snel een consumptie willen bestellen.

In het buurtschap Emmadorp, onderaan de dijk van het Verdronken Land van Saeftinghe, staat nog één café: Het Verdronken Land. Niet zomaar een café overigens. De voorgevel maakt al duidelijk dat het om een gedateerde uitspanning gaat. Eenmaal binnen waant de bezoeker zich al snel in een andere, vervlogen tijd. Een houten vloer, uitgesleten, de woonkamerachtige vorm van de gelagkamer met een kleine bar waarop ook het snoepgoed staat, de schouw met het Maria- en Jezusbeeld en de geelbruine wanden met de vele foto’s en prenten zijn de moeite van een excursie aan het natuurgebied al volop waard.

Legende

Alles aan die wanden bekijken en lezen vergt de nodige tijdsinvestering van de bezoeker. Een document met de Legende van Saeftinghe verreist zelfs wat kennis van het oude Zeeuws. Het handelt over de rijkdom van de verdronken nederzettingen in een ver vervlogen tijd. Maar ook Emmadorp heeft een rijk verleden. Daarvan weten Toon en Magda alles te vertellen. Ze komen zelf uit de omgeving. Toon zelfs uit het buurtschap. “Veel mensen hebben hier nooit gewoond, tussen de tachtig en honderd inwoners. Maar drukte is er altijd geweest. Nu zijn het de bezoekers aan de schorren en slikken, vroeger waren het de vissers en handelaren. We hadden hier tot begin jaren zestig nog een getijdehaven met aan- en afvoer van bieten en ander landbouwproducten. Een mooie tijd met zeker zes cafés hier in het dorp. “Het oude veerhuis is overigens compleet verdwenen. Het stond op de plek waar de nieuwe dijk is gekomen. Een oude foto aan één van de caféwanden roept die herinnering op.

Droom

Magda, de eigenaresse van Het Verdronken Land herinnert zich die tijd ook nog. "Maar Emmadorp is wel een echte gemeenschap gebleven. Iedereen kent iedereen en de mensen staan ook altijd voor elkaar klaar. Tweede woningen zijn er niet, de bewoners zijn zelf erg honkvast". Zo’n zeven jaar geleden nam Magda het café over. Twee broers en een zus hadden de uitspanning veertig jaar onder hun hoede gehad. Daarvoor was het nog eens zo’n dertig jaar geleden van een andere eigenaar. "Het was een droom om in dit café te werken. Het heeft iets en straalt nog iets uit", vindt ze. De gids gaat naast Toon zitten. “We hebben samen nog op school gezeten. Toon, je zou ook gids moeten worden, je kent het gebied door en door”, suggereert de gids. Maar nee, Toon blijft toch maar liever in het café. “Al die verschillende mensen , je moet ze allemaal op een andere manier benaderen, niks voor mij”, pareert Toon. Magda heeft het weer druk. Maar de schoolkinderen uit België houden het netjes. "En ja, of het nu regent of wekenlang droog is, ze nemen toch altijd slik mee naar binnen". En dan is de oude uitgesleten houten vloer toch weer een uitkomst.

Rond het middaguur keert de groep excursisten met de gids terug in het café. Er wordt hevig besteld en de boterhammen komen tevoorschijn. Het zijn mentaal gehandicapte kinderen uit Antwerpen, die de afgelopen uren hebben genoten van de natuur achter de dijk.

Van onze verslaggever

Een zee-arend, vier zeehonden, vijftig aalscholvers en dus aanwas van vis. Gaat het goed met het Verdronken Land van Saeftinghe? Het kon slechter. Weliswaar is de Schelde "de smerigste rivier van Europa", maar het getij spoelt Saeftinghe twee maal per etmaal schoon. Een soort long, ook al zijn aan de horizon altijd dampen te zien van Belgiës Europoort. 

HET WONDER zit in de verrekijker; in de verte vliegt een stel vogels op uit de lage begroeiing. Niks bijzonders, lijkt het met het blote oog. De verrekijker toont eerst kolkganzen, de nekken ver vooruit, verschrikt, chaotisch opfladderend om snel hun v-formaties te hervinden en gedisciplineerd op de vlucht te slaan. Verderop in de richting van de Westerschelde stuift weer een stel ganzen omhoog. Dan, achter de chaos van klapperende vleugels, tekent zich in de kijker het silhouet af van een grote, zwarte roofvogel. Met trage vleugelslag komt hij over de dijk en zweeft even majestueus boven het schor. Dan verdwijnt hij weer naar het bosje waar hij gewoonlijk de nacht doorbrengt. De zee-arend die zich sinds een maand of vier heeft gevestigd in het Verdronken Land van Saeftinghe, is wellicht de schrik van de ganzen maar natuurbeheerders maken uit zijn aanwezigheid op dat het goed gaat met het schor. Er zijn meer voorzichtige tekenen. De vier zeehonden die zich sinds enige tijd ophouden aan de rand van het getijdegebied, de vijftig aalscholvers die zijn opgedoken. Viseters. De Rijks Universiteit van Gent constateerde een aanwas van jonge vis in de Westerschelde: sprot, sardines en tongetjes. Het legioen krijsende zilvermeeuwen, een plaag in de broedtijd omdat ze de nesten roven van tureluren, kluten en scholeksters, is niks bijzonders. Als ratten duiken ze overal op waar vreten te halen is. De natuurbeheerder en de schaapherders van het schor verbaasden zich lange tijd over de metalen oormerkjes van koeien en varkens die ze aantroffen in het Verdronken Land. Tot er iemand op het idee kwam dat ze uitgepoept werden door de meeuwen, die zich tegoed hadden gedaan aan het bloederige afval van de Antwerpse slachthuizen. We lopen op de Dam naar de Noord, die alleen onderloopt bij erg hoog water. Het is eb. Links en rechts vlak land, zo vlak dat de lucht boven Zeeland nog wijder lijkt. Klei, veen, gras, riet, zand, zout water of zoet, moeras. Overal in de modder staan v-vormige afdrukken van ganzepoten. In een van de drooggevallen slikgeulen ligt een stuk turf. Gerold, geschuurd, heen en weer geslingerd door eb en vloed heeft het een gladde, ovale vorm gekregen. Het is losgeslagen aan de noordkant. Daar liggen uitgestrekte turfplaten. Soms worden deze veenklompen aangezien voor zeehonden, zegt Jos Neve, de natuurbeheerder van Saeftinghe. Bij erg laag water zijn de plekken te zien waar in de laatste oorlog turf werd gestoken. Neve is vijf kilometer verderop geboren, ging bosbouw studeren en keerde terug naar Zeeuwsch-Vlaanderen. Geen boom te bekennen hier. Hij wijst op de oude, in onbruik geraakte schaapskooi. Een spookslot op  het schor. Er zijn een paar schapebruggetjes gemaakt over de geulen. Vorig jaar nog zijn drie koeien en wel honderd schapen in de zomp gezakt en verdronken. De schapen komen in het drijfzand terecht of hun zware vachten zuigen zich vol als ze worden overvallen door het water. Dat vult hier verraderlijk snel de geulen en kreken, met een meter stijging per uur. Suffolkschapen worden er geweid, vertelt Neve, die zijn geschikter voor het ruige gebied. Die uit Texel lieten zich eenmaal in de modder, gewoon verzuipen. Behalve de twee kuddes van herder Jan Boom zijn er ook twee van de Belgische familie Cleiren, sinds 101 jaar al. We kijken toe hoe het tij opkomt, veilig op de dam. Het bodempje brak water in de geultjes en kreken, soms niet breder dan een voet, komt langzaam in beweging. Het sijpelt over kleine hobbeltjes aarde, als was het een kinderspel met een emmertje water en wat modder. Af en toe, als er een schip voorbij komt in de Schelde, wordt het water terug gezogen. Dan komt het weer op. Veelkleurig grijs water met slib. De metersbrede en -diepe geulen staan nog leeg. Ze laten de laagjes zien die het water heeft aangebracht. Straks, na de vloed, is er weer wat slib bijgekomen, en is er elders weer aarde weggespoeld. Elke keer na springtij of na een storm is Neve weer benieuwd hoe het gebied er bij ligt, of de loop van de kreken is veranderd, of de zandplaten zijn opgeschoven en welke walletjes het niet hebben gehouden. Zo gaat het al eeuwen en zo mag het blijven in het Verdronken Land van Saeftinghe. De 3500 hectare natuurgebied liggen immers buiten de Delta-hoge dijk. Maar er is meer dan water en land. Aan elk natuurgebied grenst een niet-natuurgebied en dat wordt in het platte vlak van de Scheldebocht pijnlijk duidelijk. Het Verdronken Land heeft geen in nevels gehulde kim die wegvloeit in de wijde Zeeuwse lucht. Het vuil hoopt zich op aan de horizon. Een paar containerschepen varen met hun vracht van Antwerpen naar de Noordzee. De Schelde draagt het doffe gestamp van hun machines tot op de dijk. Links, op de rechter Scheldeoever in België, ligt een streep van smeerpijpen en industrieën. De grauwe dampen van Belgiës Europoort kruipen omhoog langs de horizon. Nog verderop braken twee reusachtige koeltorens van de kerncentrale in Doel hun grijze damp uit. Die vloeit wel moeiteloos over in het gesloten wolkendek. De Belgen vertikken het om genoeg rode ballen in hun hoogspanningsdraden te hangen, waardoor in het Verdronken Land wel eens vogels worden gevonden met gebroken vleugels. Die hebben het overleefd. De gasleiding voor heel Zeeuws- Vlaanderen komt boven de grond bij Saeftinghe. Over deze leiding ligt de gasdijk, die een stukje van het schor heeft opgeëist. Een straaljager scheurt de stilte weg, en even later dendert een helikopter in de richting van Woensdrecht. De grauwe ganzen, de kolganzen, de smienten en de wintertalingen kijken er niet meer van op en late zich alleen verstoren door de wandelaars op de Dam. Neve moet dan ook even zoekend rondkijken als er aan de Scheldekant, ver van de wandelaars, een ongewone beroering ontstaat onder de vogels. De  reden er van hangt achter een sleepboot richting Antwerpen: een booreiland. “De Schelde is de smerigste rivier van Europa, maar Saeftinghe is weer relatief schoon”, stelt Neve gerust. De vloed komt van Vlissingen en brengt vrij schoon zeewater mee, zodat het gebied twee keer per etmaal wordt doorgespoeld. Rijkswaterstaat doet veel onderzoek en constateerde dat de water kwaliteit “minder slecht” wordt.  Saeftinghe, vertelt Neve, is een soort long. Ook in zijn vorm: de gaten, geulen en kreken vertakken zich en worden steeds kleiner, de longblaasjes van Antwerpens industrie. Vanaf de kolossale zeedijk, strak afgewerkt in egaal groen, ziet het schor er woest en ruig uit. Eilandjes van riet wisselen met grasvlakten, diep uitgeslepen geulen, zandplaten, walletjes die de wind en het water hebben opgeworpen. Er groeit zeeweegbree en spiesbladige melde, klein schorrekruid, zilte rus en Engels slijkgras. Zelfs de namen smaken naar de zee. In mei is het pas mooi, zeggen de bezoekers, als alles in bloei staat. Maar nu, in de winter, valt er af en toe een gaatje in de grijze hemel. Dan doet de felle zon even de modderplaten opblinken en krijgen de rimpels in het zand extra reliëf. Grote delen van Nederland moeten er ooit zo hebben uitgezien. Het is verleidelijk te geloven dat alles hier is ontstaan door de wind en het water, door eb en vloed. Maar zo is het niet. Sommige rieteilandjes zijn niet ouder dan de oorlog. Verdwaalde V-2’s sloegen kraters in het land, die liepen vol met zoet water waarin later weer riet kon groeien. En een deel van het Verdronken Land wordt expres beweid, anders zou het verruigen. Dan blijven de broedvogels weg die een beetje om zich heen willen kijken, zodat ze de zee-arend en de wandelaars bijtijds in het vizier krijgen. De beweiding heeft succes; er zitten zo’n honderdduizend vogels in het gebied. Twee keer in de maand worden ze geteld. “Kijk”, zegt Jos Neve. Hij wijst op twee hoopjes vogelstront, een bruin en een groen. “Die gans heeft zeebries gegeten en die niet”. Saeftinghe was misschien zelfs niet eens verdronken als de mens niet ooit de dijken had doorgestoken. In de Middeleeuwen lagen er vier dorpen in het gebied, waarvan Saeftinghe er een was. Het verhaal wil dat de Vlaamse boeren schatrijk werden op de vruchtbare zeeklei. Aan de rand van het slik spoelen bij laag water soms oude boomstronken bloot. Neve heeft ze wel gezien. Ze staan in twee rijen en hebben misschien ooit een statige oprijlaan gevormd. Vroeger spoelden er kloostermoppen aan en potscherven. Neve vond er ooit een schedel van een mens. De zee kwam terug en nam het land in etappes. Tijdens de Elisabethsvloed in 1404, en de tweede in 1424, tijdens de Sint Felixvloed in 1530, maar vooral tijdens de Allerheiligenvloed in 1570. En nog was het land niet verloren. Neve wijst naar het noorden, waar de Westerschelde stroomt en waar net een coaster voorbij schuift. “Daar waar die radartoren nu staat was ongeveer het kasteel”. Het kasteel van Saeftinghe. In de Tachtigjarige Oorlog, in 1584, staken de Nederlanders de dijken door om de Spanjaarden te weerhouden van hieruit op te trekken naar Antwerpen. Maar Antwerpen viel in 1585 toch en Saeftinghe kwam nooit meer helemaal boven. De resten van het slot zijn verzwolgen door de Westerschelde. Het is behaaglijk in café het Verdronken Land, waar buiten al het Belgisch bier wordt aangekondigd. De waardin bakt royale uitsmijters. Drie bewoners van Emmadorp, een gehucht langs de dijk, te klein om bebouwde kom te mogen heten, drinken hun pint. Eén van hen woont er al z’n hele leven, maar als hij tien keer aan gene zijde van de dijk is geweest, is het veel. Het is een andere wereld, hier binnendijks. De klei ligt in vette ruggen te wachten op het voorjaar, en de eerste wintertarwe werpt een groen waas op enkele akkers. De ganzen hebben de jonge tarwe afgegraasd, maar dat deert niet. Die komt wel weer op. Na de oorlog, in de tijd dat alles wat woest was te gelde moest worden gemaakt, was het buitendijkse land al verdeeld bij wijze van spreken. “Als jij nou daar een bedrijfje begint, dan kan ik hier wat bouwen.” Elke nieuwe hectare pure winst. Het Verdronken Land van Saeftinghe; uit de naam spreekt ook iets van verlies, verloren land, verloren strijd tegen het water. Maar Saeftinghe werd in 1975 een Staatsnatuurreservaat, stropers schoolden zich om tot natuurgids en de biochemicus Jan Boom, bekend van de Waddenzee, werd er schaapherder. Ze hebben alleen nog geen bezoekerscentrum, maar dat is misschien ook niet nodig met zo’n café. Het drijft op de bezoekers van het Verdronken Land, die in het voorjaar weer komen. Beheerder Neve en zestien vrijwilligers gidsen per jaar tienduizend wandelaars, van wie 80 procent uit België, door de schorren en slikken. Want van alle stomme manieren om het Verdronken Land te betreden is het allerstomste wel omdat zonder begeleiding te doen. Het is gevaarlijk en verboden. Het water stijgt snel, er is veel drijfzand en de doorwaadbare plaatsen in de meanders veranderen voortdurend. Zelfs de gidsen moeten soms uitkijken niet ingesloten te raken door het water. Er komen ook survivallers. Die soppen door de geulen in plaats van erlangs. De Stichting Het Zeeuwse Landschap, die het bewind voert over Saeftinghe, heeft een folder uitgegeven over het Verdronken Land, waarin een kaartje van het gebied is opgenomen. Niet het land is gekend zoals in atlassen, maar de waterlopen. De zwarte lijntjes vormen een organisch patroon, waarvan niemand precies kan vertellen of het klopt. ’s Avonds, hoog op de dijk kijken we nog eenmaal uit over het schor. Het grootste brakwatergebied van West-Europa, een verbond tussen de zee en het land. De vogels slapen. Af en toe vliegen er een paar op en suist de wind in het riet, maar verder is het stil nu er ook geen zeestomers meer voorbij dreunen. In de verte glinstert de Westerschelde. Tegen het lage wolkendek dat nu helemaal is dicht getrokken, licht aan de kant van het industriegebied een oranje gloed op. Helemaal donker wordt het niet meer in Saeftinghe.

Door Nell Westerlaken

ILLEGALE PRAKTIJKEN IN VERDRONKEN LAND VAN SAEFTINGHE

Smokkelen was zijn lust en zijn leven. Vroeger tenminste. Nu vertelt hij er alleen nog maar over, als gids in het Verdronken Land van Saeftinghe. Twee redacteuren van Fragment reisden naar het uiterste puntje van Zeeuws-Vlaanderen en ontmoetten Richard Bleijenberg.

“Jullie hebben toch wel laarzen meegenomen?” Hij taxeert onze schoenen, terwijl hij zelfeen paar stevige rubberen exemplaren aan zijn voeten schuift. Ons mompelend ‘nee’ beantwoordt hij met een lach. “Het wordt een stevige tocht, maar jullie moeten het natuurlijk zelf weten.” Richard Bleijenberg (56) is al ruim twintig jaar gids in ‘Het Verdronken Land van Saeftinghe’ in Zeeuws-Vlaanderen. Het Land dat hij op zijn tiende leerde kennen en dat na de oorlog fungeerde als smokkelroute voor onder meer boter, vee en tabak. Bleijenberg was een smokkelaar. De door hem begeleide wandelingen door Saeftinghe gaan langs oude sluiproutes en voorziet hij van verhalen over vroeger. Saeftinghe was voor 1570 polderland. Tijdens de Allerheiligenvloed van dat jaar liep het grootste gedeelte onder water. Vier jaar later sloeg de zee toe en breidde het ‘Verdronken Land’ zich zo verder uit richting België. In 1907 werd de laatste polder van het land bedijkt, waardoor een stuk van zo’n 4000 hectare overbleef, bestaande uit schorren (=begroeiing) en slikken. Tweemaal in de 25 uur lopen de drie hoofdgeulen van het land helemaal vol, terwijl bij springtij en storm ook de begroeiing onder water loopt. Het water stijgt dan met meer dan een meter per uur. Iets waar smokkelaars vroeger goed rekening mee moesten houden.

Groen laken

Op de dijk nabij Nieuw-Namen hebben we een prachtig overzicht van her land. Vlak, uitgestrekt, met in de verte zicht op de Schelde. Bleijenberg, gehuld in een groene legerjas en met zijn lange baard net een boswachter, wijst naar de horizon. Een schip vaart over de Schelde. “Saeftinghe is als een groen laken. Heel vlak en uitgestrekt. Dat schip daar, dat heeft geen masten meer als vroeger, maar is een vormloze ijzeren bak. Net een strijkijzer. En daar verderop, die zandzuigers, dat vind ik net stofzuigers. Eigenlijk is Saeftinghe een klein huishouden.” We kennen de geschiedenis van het land, zien het voor ons liggen. Toch zoemt de gedachte ‘is dit het nu’ door ons hoofd. Die verdwijnt echter volledig als we een paar minuten hebben gelopen. Het op het eerste gezicht saaie platte land kent een diversiteit aan planten en dieren en van alleen maar gras is al helemaal geen sprake. Als mini-riviertjes slingeren kleine modderige geulen zich door drassige land, waardoor het nut van een paar kaplaarzen tot ons door begint te dringen. Het wordt een tocht van springen en klimmen, van jonge zilvermeeuwen en konijnen en van eetbare planten. Maar vooral: veel verhalen. “Vroeger was er een zandpad op de dijk. We waren toen met zo’n vijftien smokkelaars en omdat we blootvoets liepen, hoefden we alleen maar naar het zand te kijken om te zien wie er op pad was. Piet had een grote stap, Sjefke liep met een stok en Louike had een lange grote teen. Hij lacht. “In Saeftinghe weet je waarom je tenen hebt.” Bleijenberg smokkelde zelf vooral boter, maar kreeg pas echt met het vak te maken toen hij zijn huidige vrouw, telg van de De Maayer-familie, leerde kennen. Haar broers waren fervent smokkelaars. Vooral Florence de Maayer verscheepte heel wat waar van België naar Nederland en omgekeerd. Bleijenberg is trots op dat verleden en kent alle verhalen uit zijn hoofd. “Die verhalen zijn in boekvorm verschenen”, zegt hij trots. Hij laat het ons zien, vlak voor we aan de wandeling beginnen. We gaan terug naar de veertiger jaren, net na de oorlog.

“Het was erg licht, volle maan, en er lag sneeuw. Erg slim om onder zulke omstandigheden op pad te gaan was het niet, maar ja… We vertrokken om twaalf uur, met z’n vieren. We liepen zo’n vijfenzeventig meter uit elkaar. Na een goede kilometer moesten we bij de boerderij van Alfons Voet de dijk oversteken. Ik kwam als eerste aan en nam de tijd om alles eens rustig te bekijken. Omdat  er niets verdachts te zien was, gaf ik het signaal alles veilig en de andere drie staken ook de dijk over. Opeens sprongen er drie douaniers uit de sloot. Ze gaven het bevel te stoppen en zo niet, dan zouden ze schieten. Alleman gooide zijn pak boter weg en sloeg op de vlucht, iedereen een andere kant op. Ik liep terug richting Nederland met een douanier achter me aan. Die maar roepen: Halt of ik schiet!” Daar trok ik me evenwel niks van aan en ik in volle ‘sjars’ verder, recht in de prikkeldraad! Daar heb ik nu nog altijd een litteken van over. Zo’n vierhonderd meter heeft die douaneman me nagezeten, toen gaf hij het op. Van de vier pakken boter vonden we de andere dag nog een pak terug, dat lag in de sloot, net met een puntje boven water. De rest was voor de overheid.” (uit; Gedreven door armoe’, door Ran de Maayer).

Bleijenberg zit vol met verhalen over smokkelen. Hij vindt dat mensen moeten weten wat er vroeger in Saeftinghe gebeurde. “Boter, tabak, thee, eieren, dat kon je op de fiets vervoeren. Het was altijd uitkijken voor de douane. Als ze je pakten, was je je waar én je fiets kwijt. Daarbij kreeg je een waarschuwing of een boete. In het ergste geval ging je een paar weken de gevangenis in, zoals Florence ook eens is overkomen.”

Kalveren in een mand

Vee smokkelen was een vak apart. “Kalveren kun je niet in een zak op je rug meenemen of achterop je fiets zetten. Dat gebeurde dus vaak met personenauto’s. Het probleem was natuurlijk dat je op de een of andere manier langs de douane moest zien te komen. Een vriend van me had er wat op gevonden. Hij zette kalveren in een mand achterin, zodat ze  precies met hun kop boven het raam uitstaken. Op die kop ging dan een hoed, zodat het net mensen leken. Daar is de douane toch mooi ingetrapt.” We zien lichtflitsen boven de dijk en horen in de verte rommelen. Eén blik naar boven is voor Bleijenberg genoeg: “Die bui blijft daar wel hangen.” Met lange passen loopt hij voor ons uit. Dan stopt hij weer even plotseling en bukt om een plantje te plukken. Voordat we het weten, steekt hij het sprieterige dingetje in zijn mond en biedt hij er ons er ook een aan. Na even aarzelen proeven we een stukje. “Goed kauwen”, zegt onze gids. Het proeft een beetje zout, maar echt vies is het eigenlijk niet. “Dit”, zegt Bleijenberg terwijl hij een nieuw exemplaar uit de grond trekt, “dit is zeekraal. Een delicatesse in de dure Belgische restaurants. Achthonderd franc betaal je voor een kilo. En hier kun je het zo plukken!” Bleijenberg is zichtbaar trots op ‘zijn Land’. De gasten die hij rondleidt moeten alles zien, alles horen, alles proeven. Zodat ze na de wandeling overtuigd zijn van de rijkdom van Saeftinghe. En een beetje begrijpen waarom hij zijn hart en ziel aan het land heeft gegeven.

Nieuwe smokkelaars

We willen opstaan en verder wandelen, maar struikelen bijna over een in het gras verscholen nest. Twee piepkleine donzige zilvermeeuwtjes kijken ons vanaf de grond aan. Moedermeeuw vliegt zonder enige twijfel boven ons: de kreten van de grote zwerm vogels boven ons zijn niet van de lucht. Bleijenberg pakt een van de diertjes voorzichtig uit het nest. “Een dag oud”, zegt hij. “Gisteren lagen hier nog eieren. Weer een paar nieuwe smokkelaars.” We kijken hem vragend aan. “Dit zijn de nieuwe smokkelaars van Saeftinghe. Zilvermeeuwen halen hun voedsel vaak in België, uit containers met afgedankt vlees bij slachterijen. Ze vliegen volgevreten terug, geven hun jongen te eten en braken de rest uit. En wat we dan terug vinden is dit.” Hij vist een klein kunststoffen plaatje uit zijn zak. “Deze plaatjes liggen over heel Saeftinghe verspreid. Gewoon uitgebraakt met resten vlees. Ik weet bijna zeker dat de meeuwen op deze manier ook ziektes verspreiden. Zoals bijvoorbeeld varkenspest. Zodra dat wordt gesignaleerd, sluit men dat gebied hermetisch af. Maar waar vrachtwagens met varkens worden tegengehouden, vliegt de zilvermeeuw door. Een beetje van het zieke vlees eten, terugvliegen, uitbraken, en het is al gebeurd. Je zou de verzameling plaatjes eens moeten zien die ik thuis heb liggen. Honderden.” Hij legt de jonge meeuw terug in zijn nest. Bleijenberg kent de weg, weet als geen ander precies de juiste punten te vinden om over geulen heen te springen en drassige stukken te ontwijken. Wij zijn daar wat minder van op de hoogte en dat blijkt keer op keer. Halverwege de wandeling overwint hij de geulen nog even kwiek en simpel, terwijl wij halsbrekende toeren uithalen om niet ten onder te gaan in de modder. En hij blijft vertellen. Over hoe hij vroeger illegaal viste met een harpoen. Over de zeehonden die tot middenjaren vijftig de zandbanken van de Schelde bemanden. En over zijn jeugd, zijn kennismaking met het Land. Twee uur wandelen zijn te kort, te kort voor alle indrukken, te kort om alles over het Land te kunnen vertellen.

Bolletjes met een steeltje

“Op mijn tiende kwam ik hier voor het eerst. Het was vlak na de oorlog en het hele land was bezaaid met wrakken van vliegtuigen en andere oorlogstuig. Ik vond het altijd heel spannend om daar rond te snuffelen. Zo vond ik op een van mijn ontdekkingstochten een kist en me niet realiserend dat het wel eens gevaarlijk zou kunnen zijn, maakte ik die gewoon open. Allemaal ronde bolletjes zaten daarin, met bovenop een steeltje. Aardappelstampers! Dacht ik en om mijn moeder te verrassen, nam ik er een paar mee naar huis. Die schrok zich kapot toen ik ze trots overhandigde: het bleken Duitse handgranaten te zijn.” Hij grijnst van oor tot oor.

“Onbekend maakt onbemind”

“Maar Saeftinghe kan ook heel verraderlijk zijn. Ik weet het nog precies: het was 10 juli 1968. Er stond een noordwesterstorm, maar dat weerhield mijn buurman er niet van om samen met zijn zoontje te gaan vissen. Nu kan Saeftinghe met slecht weer heel snel onder water lopen, en dat gebeurde juist die dag. Het Land stond binnen de kortste keren blank. De twee hebben de dijk niet gehaald. Het zoontje hebben we dezelfde dag nog teruggevonden, zijn vader na drie dagen zoeken onder meer dan een meter zand. Dat kan ook gebeuren in Saeftinghe.” Het is even stil en zijn ogen turen naar de horizon. Zijn slechtste dag in Saeftinghe, noemt hij die tiende juli. Zoals hij ook een beste dag heeft, toen hij met zijn vrouw en kinderen aan de kant van de Schelde picknickte. Alsof ze alleen op de wereld waren.

Richard Bleijenberg

Bleijenberg begon als vijftienjarige jongen als visser en kwam uiteindelijk terecht bij een baggerbedrijf. Daarnaast werd hij in 1970 gids in Saeftinghe en maakte hij zich in het openbaar meer en meer druk over milieuzaken en de vervuiling van de Schelde. “Ik heb in die tijd een paar keer met mensen van Greenpeace samengewerkt. Met hun schip de Schelde op, in het bijzijn van een televisieploeg voor een reportage. De uitspraken die daar werden gedaan, kon het baggerbedrijf, als branche de grote vervuiler van de rivier, niet echt waarderen. In 1985 moest ik op het matje komen en werd ik na twintig jaar trouwe dienst ontslagen. Een harde klap, kan ik wel zeggen. Des te trotser was ik toen ik in 1989 van de burgemeester en wethouders de cultuurprijs kreeg voor geologische diensten in het Land van Saeftinghe. Was het toch niet voor niets geweest.” Samen met drie andere gidsen leidt Bleijenberg per jaar zo’n tienduizend mensen rond. “Heel veel natuurliefhebbers roepen dat het Land moet worden afgesloten voor recreatieve doeleinden, maar daar ben ik het niet mee eens. Onbekend maakt onbemind, zeg ik altijd; als we hier geen mensen meer binnen laten, dan kent straks niemand dit meer. Dat zou de dood van Saeftinghe betekenen.” De dijk is weer in zicht, de wandeling ten einde. Bleijenberg spoelt zijn laarzen af in een van de vele geulen. Wij kijken nog even naar onze schoenen. Die zijn rijp voor de prullenbak.

Door Daniëlle Kool

EMMAHAVEN - De Stichting Het Zeeuwse Landschap wil in Het Verdronken Land van Saeftinghe een oud binnenvaartschip inrichten als educatief centrum en tentoonstellingsruimte. Het schip krijgt in de voormalige haven van de Emmapolder een vaste ligplaats. R. Willems, directeur van Het Zeeuwse Landschap, denkt dat zo'n 30.000 mensen per jaar het schip zullen bezoeken.

Het Zeeuwse Landschap loopt al enkele jaren rond met plannen om een buitendijks bezoekerscentrum op te zetten. De stichting ziet meer in een schip dan in een stenen gebouw. Willems verwacht dat voor de aanschaf en inrichting van een binnenvaartschip (‘een oude Kempenaar of een ander type dat vroeger in Emmahaven te zien was’) drie tot vier ton nodig is. De eerste gesprekken met vertegenwoordigers van Provincie en Rijk hebben de directeur moed gegeven. Maar de stichting zal ook particulieren warm moeten maken om de financiering rond te krijgen. Het Zeeuwse Landschap heeft contacten met verschillende kandidaat-sponsors maar Willems durft nog niet te voorspellen wanneer de stichting daadwerkelijk een vaartuig kan aankopen. “Als ik nu een datum noem, worden er verwachtingen gewekt. De ervaring heeft geleerd dat het verwezenlijken van leuke ideeën tijd kost. Laat ik daarom alleen zeggen dat we dit zomerseizoen nog geen bezoekers zullen kunnen ontvangen.” In het schip zullen niet alleen tentoonstellingen over flora en fauna uit Saeftinghe te bezichtigen zijn. Willems: “Het is de bedoeling dat op moderne wijze informatie wordt verstrekt. Via films en diaseries, waarvoor een speciaal zaaltje komt, komen mensen ook alles te weten over bijvoorbeeld de beweiding en de effecten daarvan op het schor.”

Schapen

De Schapenhouderij Saeftinghe heeft overigens enige tijd terug een aantal schapen afgestoten, omdat arbeid en economische rentabiliteit niet met elkaar in overeenstemming waren te brengen. Willems is echter niet bang dat de diversiteit en het aantal planten en dieren zullen afnemen doordat de schorren in Het Verdronken Land door minder schapen worden begraasd. Volgens Willems wordt de veestapel van de schapenhouderij in de toekomst weer uitgebreid, ook al omdat Het Zeeuwse Landschap naarstig zoekt naar wegen voor meer financiële ondersteuning van het bedrijf.

Van onze verslaggever

EMMAHAVEN - Razend kan hij er om worden. Niet dat hij iets tegen mooie verhalen heeft, integendeel. Maar die verhalen moeten dan wel historisch verantwoord zijn. Neem nou de verzameling archeologische vondsten die hij in het café in Emmahaven heeft uitgestald. Een lolbroek heeft er een Delfts blauw kopje tussen gezet. Verklarend bordje erbij: 'soepkom van Napoleon'. 

"Binnenkort is er weer een grapjas die de pispot van Hitler tentoonstelt. Met dat soort geintjes zet je je geloofwaardigheid op het spel. De mensen weten niet meer wat ze serieus moeten nemen van de informatie die hen wordt verstrekt over Het Verdronken Land van Saeftinghe. De meeste concluderen dan maar dat het allemaal flauwekul is.” Richard Bleijenberg loopt al bijna een halve eeuw over de schorren en slikken van Het Verdronken Land. Als gids wijst hij ook al decennia lang anderen de weg door het verraderlijke terrein. Bleijenberg is vooral bekend als de deskundige van de groeve in Nieuw-Namen. De enige plek in Nederland waar een aardrijkskundeles over het verre verleden van de IJstijden aanschouwelijk gemaakt kan worden. De grenzen van de tijdperken zijn in negen aardlagen tot aan het Pleistoceen, zo’n kleine drie miljoen jaar geleden, terug te vinden. En met grenzen heeft Richard altijd wat gehad. Geboren en getogen in Nieuw-Namen, voor kortere of langere domicilie houden in plaatsen als Kieldrecht, Antwerpen en (Belgisch) Zwijndrecht. En weer terug naar Nieuw-Namen waar hij nu op zo’n vijftig meter afstand van de scheidslijn met Vlaanderen woont. “Ja, ik ben een echte grensmens.”

Kauterkabouter

Naast de groeve op de Kauter (een andere naam voor Nieuw-Namen, verwijzend naar de hoogste heuvel in de streek waarop het dorp is gesticht) heeft Bleijenberg nog een grote liefde: Het Verdronken Land van Saeftinghe. Maar - hoewel hij er door zijn korte, gedrongen gestalte en zijn lange, grijze baard uitziet als de kabouter van de Kauter - van sprookjes over Saeftinghe moet hij niks weten. Nu zijn er al weer gidsen die totale onzin vertellen over de naam van de geul de IJskelder. Midden in de stroom zou vroeger een kasteel hebben gestaan. De bewoners bewaarden voedselvoorraden in de kelder. Om de victualiën langer te kunnen bewaren, maakten de slotheren gebruik van ijsblokken, vertelt een aantal gidsen. “Pure onzin. Er heeft inderdaad in vroegere eeuwen een kasteel bij het toenmalige dorp Saeftinghe gestaan. Mijn schoonvader heeft vlak na de oorlog nog wel over de funderingen gelopen, toen die na een storm bloot kwamen te liggen. Maar het kasteel stond bij het Kleine Strand in de Noord, een heel stuk oostelijker dan de IJskelder”, briest Bleijenberg. Als oud-garnalenvisser kan hij de namen van de geulen en landtongen wel verklaren. Het Hondegat en de Lepelaar verwijzen bijvoorbeeld naar zeehonden en lepelaars die vroeger op die plekken in het gebied vertoefden. De IJskelder kreeg zijn naam na een aantal strenge winters. Juist in deze geul schoven kruiende ijsschotsen uit de Westerschelde met veel geweld over elkaar. “De ijsblokken werden als het ware opgeslagen in de geul, vandaar dat schippers en vissers het de IJskelder noemden,” verklaart Bleijenberg.

Goudkoorts

Natuurliefhebber (vogelteller, groeve-graver en Saeftinghe-kenner) en amateur-archeoloog Bleijenberg gelooft dus niet in sterke verhalen. Eén keer heeft hij zich het hoofd op hol laten brengen door een legende. In het Land van Saeftinghe zouden vroeger enorme rijke boeren hebben gewoond. Hun huizen waren voorzien van gouden drempels en hun paarden werden beslagen met gouden hoefijzers, zo wilde de overlevering. Bleijenberg kreeg dan ook een jaar of wat geleden een acute aanval van goudkoorts toen hij een goudkleurig klompje metaal vond op de plek waar eeuwen geleden het dorp Weele lag. De juwelier werd ’s avonds zonder pardon vanachter de televisie gehaald. Maar hij moest de familie Bleijenberg even later uit de droom helpen. “Het bleek een klompje messing dat precies 99 gram woog. Waarschijnlijk was het metaal vroeger als gewicht in gebruik”, zegt Bleijenberg met toch nog een beetje teleurstelling in zijn stem. Maar goed, de waarheid moet verteld worden en zaken mogen niet mooier of anders worden voorgesteld dan ze zijn. Richard Bleijenberg vindt dat Het Zeeuwse Landschap, beheerder van het natuurreservaat Saeftinghe, de gidsen een paar keer per jaar bij elkaar zou moeten roepen. Om met elkaar kennis over Saeftinghe bij te spijkeren. Want de sprookjes moeten de wereld uit, te beginnen uit Saeftinghe. Hoewel… elke keer als hij over schorren en slikken trekt, kan hij er niet onderuit. Het is sprookjesachtig prachtig in Het Verdronken Land.

Richard Bleijenberg leidt een groep liefhebbers door ‘zijn’ Verdronken Land van Saeftinghe. Foto Camile Schelstraete

Door René Hoonhorst

Geulen doorkruisen schollen van vettige grond

Ze drijven in de Westerschelde

De slingerrivier van Vlissingen naar Antwerpen

Zoutig smaken lucht

Schapen grazen er haast geruisloos

Gulzig trekkebekkend in ruw gras

Erboven duikelen vogels in een strakblauwe zomerlucht

Een zandbank in pré-historische tijden

Ver weg; de Brabantse Wal van Schelde-zand

Duizenden bunders ruigten, water, blubber

Het Verdronken Land van Saeftinghe is land.

Richard Bleijenberg is geen Belgen geen ‘Ollander’. Een grensbewoner, komend van een andere planeet. Saeftinghe? De natuurgids bewoont op de grens van België en Oost-Zeeuws Vlaanderen, in Nieuw-Namen aan het kerkpad, een kleine woning. Dicht bij de kerk en het kerkhof. Hij wil daar begraven worden. De plek is al zijn eigendom. “Ik weet precies waar ik wil liggen: bovenop oma. Alles moet geregeld zijn. Zo ben ik.” De woonkamer is het domein van zijn vrouw. Langs de wanden staan tientallen koperen olielampen netjes op een rijtje te glimmen. “Afkomstig uit kerken en Parijse hoerenkotten.” In zijn keuken staat opgegraven middeleeuws aardewerk. Meegenomen uit de slurpende blubber van Saeftinghe. Toen het nog mocht. In ’68 groef hij in een van de geulen het lijk van een man op. Vanonder een metersdikke laag zand. Een vader met zijn zoontje waren door opkomend tij verrast. Ze verdronken samen. Het jongetje was snel gevonden. De man kwam drie dagen later boven water. Saeftinghe is geen land voor amateurs. Met de natuur ga je niet zorgeloos om. Anders keert ze zich tegen je. Richard Bleijenberg is 56 jaar. Hij spendeert zijn tijd aan het rondleiden van mensen. “Dat geeft me veel voldoening.” Saeftinghe trekt jaarlijks tienduizend bezoekers. En de Stichting Het Zeeuwse Landschap weet Richard Bleijenberg als één van de natuurgidsen te vinden om die ‘job’ te doen. Er is geen betere dan de oud- visserman en baggeraar. En babbelaar. In ’85 werd hij door zijn Vlaamse baggerbaas aan de kant gezet. Sindsdien leeft hij van een uitkering en de natuur. De pers die hij als zijn grootste vriend omarmt, was indirect de aanleiding van zijn vertrek. Hij praatte met een verslaggever van ‘Knack’ over de Belgische vuiligheid in de Schelde. “Mijn baas zei: ge moet maar stoppen met dat gelul over de Schelde. Zolang wij jou betalen moet ge dat niet meer doen.” Richard bleef babbelen met journalisten. Toen hij op een winterse nacht een ijsbreker tegen de kade van Brussel zette, was de maat vol. Bleijenberg, de eerste kapitein met een radarbrevet voor de Schelde, vloog er na 28 jaar trouwe dienst uit. Wegens gebrek aan werk.

Mystiek land

Hij is er niet rouwig om hoewel die periode hem emotioneel diep roerde. “Ik voel me nu een vrij mens. Kan zeggen wat ik wil. De groene jongens hebben me aangenomen”. Saeftinghe, de mystiek van dat ongeboren land in het water, heeft zijn leven gestempeld. Als kleine jongen kwam hij er al. In de jaren vijftig herinnert hij zich grote groepen van honderden zeehonden die de Schelde bevolkten. Ze werden als ‘ondieren’ betiteld en dood gestoken: “Ze zagen er uit als een varken”.Het vissersvolkje waartoe hij behoorde, zag ze als schadelijk. Een zeehond kan elke dag wel tien kilo vis op. “Je kreeg er zelfs een premie voor, een priem zeggen wij hier, als je een voorpoot liet zien.” Nu zijn die beesten beschermd. En ze komen weer terug naar de Schelde. Vier volwassen beesten signaleerde hij in ’89 en ’90. Vorig jaar was er een jong bij. Dat is een belangrijk teken. “Dertig jaar waren we ze kwijt. Nu planten ze zich weer voort.” Hoe kan dat? Hij heeft er een voorzichtige verklaring voor: “Maak er geen evangelie van.”

Nieuwe vis

Kiezelwieren groeien op Saeftinghe. Hele kleine sporenplantjes die zuurstof in luchtbellen produceren in stilstaande waterplasjes. Ze zijn voer voor duizenden en nog eens duizenden zeeharders. “Da’s een nieuwe vis die hier vroeger nooit voorkwam en die leeft van plantaardig voedsel. Dat wier is de voedselbron van die zeeharders geworden.” En dan komt het: “Bij vloed kookt het water van al die rondspartelende harders die op en om Saeftinghe komen vreten van die kiezelwieren. En die harders zijn dan weer voedselbron voor zeehonden.” De cirkel is rond. Harders zijn knapen van vissen. Ze komen veel voor in vissers- en jachthavens. Daar vreten ze alles op wat overboord wordt gegooid. “Je krijgt ze niet of zeer zelden en dan bij toeval aan je vislijn. Ze zijn alleen te verschalken door de geulen af te sluiten. Door al hun graat zijn ze trouwens niet te eten.” Maar één ding is zeker: de natuur rondom Saeftinghe is bezig op te leven. De vervuiling neemt af. “In de jaren zeventig was het water bij Antwerpen net inkt, je kon er mee schrijven. Het is beter geworden.”

Dreiging

Maar nog lang niet wat het wezen moet. De industrie op de linkeroever van Antwerpen blijft opdringen. Het is ongelooflijk wat de Belgen daar met de wereld hebben gedaan. Platgelegd en opgespoten. Nieuwe havens en dokken reiken tot aan de grens. Glossy bedrijven als van Pioneer Europa (The art of entertainment) geven er de toon aan. Ze doorsnijden het lieflijke Waasland. Nieuw-Namen ligt aangekleefd tegen Kieldrecht. Daar waan je je opeens in een echtemensenwereld. Natuurlijker met een coulissenlandschap. Zo lang de Antwerpse sinjoren een uitgang voor de scheepvaart op de Schelde via het Baalhoekkanaal en Zeeuws-Vlaams gebied wensen, blijft er een bedreiging voor Saeftinghe. “Ik heb die fabrieken zien bouwen. Da’s een verschrikking. Ze hebben van binnen met glazuur beklede rioolbuizen aangelegd. Acht meter onder het laagwater niveau zodat ze altijd naar de Noordzee zouden kunnen lozen.” Een geluk bij een ongeluk: het gif dat er uit komt verbindt zich met slib. En dat zet zich voornamelijk af in holten. Niet op zand. Saeftinghe is dus geen Antwerpse gifbelt geworden. Nee, het dodelijk goedje zit in de toegangsgeulen naar de sluizen en dokken. De Boudewijn- en Kallosluis stikken er van. Met onderwaterbakken wordt het slib - chemisch afval - zo goed en zo kwaad als dat gaat van de bodems ‘weggespoeld.’ Richard ziet nog meer dingen die beter worden. “We speelden als kinderen met strandgapers. Grote mossels die je als waterpistool kon gebruiken. Als je er op drukte, spoot er een waterstraal uit. We noemden ze zeikers in echt Nederlands. Ze verdwenen. Een Brusselse professor haalde laatst boormossels uit de turf van Saeftinghe. Ook die waren we dertig jaar kwijt. Het koelwater van de kerncentrale Doel is biologisch dood maar niet vies. ’s Winters worden er in dat opgewarmde water massa’s paling gevangen. Ik heb gisteren weer vis gegeten van Saeftinghe. Ze smaakt goed. In de jaren zeventig was ze niet te eten. Zelfs de kat wilde ze niet.” De ex- visserman en baggeraar voorspelt een  nieuwe toekomst. “Als oud-smokkelaar hoor ik nu bij de groenen,” koestert hij zijn nieuwe rang. Op het radareiland middenin de Schelde heeft Green Peace een sculptuur mogen aanbrengen. Met daarop de tekst: ‘De pijpen weg, de zeehonden terug’. En ziet, ze komen. “Toch een lichtje aan het eind van de donkere tunnel.”

Een grillig landschap van metersdiepe geulen en kreken. Slurpende bagger. Saeftinghe heeft ook nog altijd een functie als boezemgebied voor Antwerpen om er water op te bergen bij springvloeden. Om die reden is de landschol nooit meer ingepolderd.

Ark van Noach

Saeftinghe raakt platgetreden door tienduizend bezoekers. Dagjesmensen en wetenschappers. Op een bijeenkomst van Zeeuws Landschap, beheerder van Saeftinghe, opperde Richard Bleijenberg het plan voor een infoschip. Om zo de mensen uit het kwetsbare gebied te houden en ze er toch een blik op te gunnen.

De beste plek is de vroeger Emmahaven. “Dat zou eigenlijk een Ark van Noach kunnen zijn,“ zegt hij. Of de Ark van Bleijenberg? “Ze lachten me eerst uit, maar nu lijkt het er toch van te komen,” vertelt hij verblijd. Alleen de prijs valt een beetje tegen. Niet ’voor oudijzertarief’ maar voor een ton kan er een pront schip komen ‘dat nog goed is en dus niet snel zal wegroesten’. Op het schip moeten infostands komen, een kleine expositie over flora en fauna van Saeftinghe met inbegrip van opgedolven aardewerk, herinnerend aan vroegere bewoners die in hutjes leefden. Als de hele provincie Zeeland erachter gaat staan, moet dat plan lukken. Richard heeft nog één grote wens. “Ik heb heel mijn leven gevaren: ik wil dat schip ophalen en het er met hoog tij naar toe varen. Nee, voor een gidsfunctie op het schip ben ik te oud; die ambieer ik niet meer en dat zou ook op eigenbelang lijken. Met die laatste vaartocht wil ik afscheid nemen van mijn schippersleven.” Zout water welt in mijn ogen.

Richard Bleijenberg ziet het Schelde-milieu langzaam verbeteren èn veranderen. “Het is net alsof het water kookt als het opkomt. Dat komt door grote groepen zeeharders die voedsel komen zoeken. Vroeger kwamen die niet voor in de Schelde.”

‘Baalhoekkanaal gaat niet door’

Het Baalhoekkanaal, de grootste bedreiging voor het Verdronken Land van Saeftinghe, gaat met een uitgang op de Schelde via Zeeuws-Vlaams gebied niet door. Dat is de stellige mening van Richard Bleijenberg. "De Belgen zullen met zo’n uitgang niet afhankelijk willen zijn van Nederland," zegt hij.

Hun voorkeur is nu veeleer om tussen de kerncentrale Doel en de grens een nieuwe opening naar de Schelde te maken. Dat plan ligt op de tekentafel,  is de informatie van de Nieuw-Naamse natuurgids. "Als dat gebeurd, is Saeftinghe gered." De Antwerpse havens zijn op dit moment slechts toegankelijk via de Berendrecht- en Zandvlietsluis. Het Waaslanddok op de linkeroever zou rechtstreeks vanaf de Schelde bereikbaar worden als de derde sluis, de Oude Doel Sluis wordt aangelegd. Gaat het Baalhoekkanaal via Zeeuws-Vlaanderen niet door en wordt de Westerschelde verder uitgediept, dan kan Saeftinghe zich ontwikkelen tot een nieuw natuurgebied. Het zal door aanlanding van zand hoger te komen liggen. "Je krijgt klifvorming. En op den duur een andere vegetatie. Dat is niet erg. Bepaalde gedeelten blijven zout." Over België zegt hij: "Dat land wordt geregeerd door de banken. Die zijn eigenaar van de grote baggerbedrijven. Snapt ge, het zijn niet de politiekers die de beslissingen nemen, maar de banken.  België is verkocht." Dat is ook de reden waarom onze zuiderburen de industrie in de Antwerpse haven zo monstrueus laten uitdijen. Er is geen weg terug.

Door Joan Kloosterman

Saeftinghe krijgt informatiecentrum op een schip

EMMAHAVEN - Jaarlijks maken duizenden mensen een tocht onder leiding van een gids van ‘Het Zeeuwse Landschap’ door het prachtige natuurgebied Het Verdronken Land van Saeftinghe; tot nu toe starten deze excursies bij het café ‘Her Verdronken Land’ in Emmahaven. Vanaf deze verzamelplaats begeleidt de gids zijn gezelschap eerst tot op de dijk, waar een prachtig uitzicht is over het 3500 hectare schorren- en slikkengebied.

Vanaf volgend jaar gaat daar verandering in komen. Saeftinghe krijgt dan een eigen informatiecentrum. Aanvankelijk gingen er stemmen op om zo’n centrum te bouwen aan de landzijde bij de zeedijk of boven op de dijk. Dat plan ging niet door. Dat zou de omgeving kunnen verstoren. Nu komt er volgend voorjaar een schip te liggen, 75 meter in het schorrengebied, vanaf de zeedijk te bereiken. Saeftinghe-gids en streekdeskundige Richard Bleijenberg meldt dat er met deskundige hulp een keuze is gemaakt uit een aanbod van drie schepen. "Het bestuur van de stichting Het Zeeuwse Landschap is met de provincie rond tafel gaan zitten om de knoop financieel door te hakken. Volgend voorjaar, tijdens de voorjaarsstormen die gepaard gaan met extreme hoge waterstanden in Saeftinghe, willen we het schip naar zijn plaats varen. Ik zou dat graag zelf willen doen. Ik was vroeger immers schipper op de Westerschelde. Het wordt geen eenvoudige klus om zo’n schip zover het gebied in te krijgen", aldus Bleijenberg.

Bleijenberg legt uit dat het drijvende infocentrum in het schor komt te liggen in de richting van de Graauwse Paal, ongeveer honderd meter van de dijkovergang verwijderd en zo’n 75 meter van de zeedijk bij Emmahaven.

Natuurgids Richard Bleijenberg: ‘Ik vaar de slechtwatervoorziening het liefst zelf het schorrengebied in’.

Van onze verslaggever