Zeeuwse geschiedenis verdwenen en verkocht
GOES - Een onbekende hoeveelheid waardevolle archeologische bodemschatten is de afgelopen jaren uit Zeeland verdwenen. Het gaat vooral om vondsten uit het Verdronken Land van Reimerswaal en uit de bij eb droogvallende verdronken dorpen Oud-Rilland, Valkenisse en Oud-Hontenisse.
De Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek (ROB) schat dat, ondanks een meldplicht, slechts 1 procent van de vondsten is aangegeven. Sommige vondsten variëren in waarde van enkele honderden tot meer dan tienduizend gulden. ROB-archeoloog Van Heeringen geeft het voorbeeld van een 12de eeuwse tinnen kan, gevonden met een metaaldetector, waarde 50.000 gulden. “Het is leeggestolen”, aldus een medewerker van de ROB-Zeeland. Hij voegt er onmiddellijk aan toe dat de ROB nooit het geld heeft gehad om zelf de bodemschatten te redden. Bij de archeologische vondsten van meestal middeleeuwse oorsprong gaat het om aardewerk, bronzen en tinnen kannen en sieraden zoals spelden, oorringen, riemgespen en insignes. Ook zijn er veel, vaak geglazuurde middeleeuwse bakstenen losgewrikt uit oude fundamenten en over de dijk gesjouwd. De huidige gemeente Reimerswaal met veel aangrenzende slikken en schorren heeft er nooit één melding van ontvangen. Dat terwijl, aldus de ROB, de Monumentenwet voorschrijft dat vondsten bij de burgemeester gemeld moeten worden. Het schatzoeken in Zeeland is al tientallen jaren aan de gang en gaat nog steeds door, ook al worden de schatzoekers steeds gehinderd door de natuurbeschermingswetten. De archeoloog: “Er wordt grof op verdiend, op illegale wijze. Doodzonde dat de geschiedenis zo verloren gaat”. Nog deze zomer heeft de veldpolitie van Reimerswaal twee met metaaldetectoren gewapende schatzoekers uit Roosendaal verbaliseert in de beschermde schorren van Waarde: ‘Omdat ze vogels verstoorden’. In Zeeuwse antiekwinkels liggen aardewerken kruiken uit Ooster- en Westerschelde. De kruiken krijgen vaak een waardeverhogend merk opgeplakt: ‘uit Reimerswaal of uit het Verdronken Land van Saeftinghe’. De ROB onderscheid goedwillende amateur-archeologen en op winst beluste schatgravers. De in Zeeland opererende ROB-archeoloog Van Heeringen vindt dat beide categorieën van slikken en schorren moeten verdwijnen: “Het graven kan niet meer getolereerd worden”. Van Heeringen spreekt van ‘een emotionele betrokkenheid’ van de schatzoekers en ‘gigantische collecties’ die zijn opgebouwd. Een deel van de vondsten kwam goed terecht: bij het rijksmuseum Catharijneconvent in Utrecht en bij de als bonafide bekende staande verzamelaar Van Beuningen, familie van de oprichter van het museum Booymans-Van Beuningen. Van Beuningen legt zich erop toe de Zeeuwse vondsten te verzamelen. Met dat doel kocht hij zelfs waardevolle sieraden terug die eertijds verzameld werden door Belgen die het Verdronken Land van Reimerswaal afstroopten.
Door Paul de Schipper
1991.11.23 Gazet van Antwerpen: Schatten uit de Schelde
Geschreven door RtC"Aan schatgraverij wordt grof geld verdiend, zonde dat geschiedenis verloren gaat"
Hulst - Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen, dat is een deelgemeente van Hulst, was amper tien jaar toen hij al rondtrok in het Verdronken Land van Saeftinghe. Dat gebied was toen nog onbeschermd en vrij toegankelijk. Saeftinghe was in die dagen een geliefkoosde plaats voor stropers en vissers, tot het midden van de jaren zeventig tot natuurreservaat werd uitgeroepen. Er kwamen borden: "Eigendom Staatsbosbeheer. Verboden toegang". Richard, ooit zelf nog stroper, werd Saeftinghe-gids en amateurarcheoloog.
In zijn woning aan de Kerkpad toont hij ons fier enkele van zijn vondsten. Het gaat bijna allemaal om aarden voorwerpen, die dateren uit de Middeleeuwen. Maar Richard, lid van de Archeologische Werkgroep uit Hulst, voegt er meteen aan toe dat zijn "schatten" allemaal keurig geregistreerd staan en dat de meeste vondsten plichtsbewust worden afgestaan aan het Hulsterse museum. Waar nu de Westerschelde stroomt, situeerden zich ooit dorpen als Namen, Sint-Laureins, Weele. Al die parochies zijn weggespoeld. De holle oevers van de Westerschelde, waar gedurig het proces van erosie speelt, geven af en toe iets van het verleden prijs.
Verdronken dorpen
Vaak treffen we leefbodems aan met resten van voorwerpen die door mensen gemaakt en gehanteerd werden.
Schatgraverij
“Dat kan gaan van potten, kruiken en haarkammen tot zelfs fluitjes”, zegt Richard. “En geloof me of niet”, gaat hij verder, “wanneer ik zo’n voorwerp opgraaf, dan doet me dat iets en besef ik dat ik ter plekke een stukje historie in handen heb”. “Op de zandrug daar”, wijst de amateurarcheoloog, “moet het kasteel van Saeftinghe gestaan hebben. Mijn schoonvader vertelde me dat hij op meters dikke muren heeft gelopen. Het kasteel is verzonken, maar op een dag zal de Schelde het weer boven woelen”, gelooft Richard.
Richard en zijn collega’s van de archeologische werkgroep “Vier Ambachten” melden hun vondsten plichtsbewust aan de Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek, kortweg ROB. In Nederland schrijft de Monumentenwet immers voor dat vondsten moeten gemeld worden. Maar in de praktijk blijken Richard en zijn kompanen eerder een uitzondering te zijn.
“Met de metaaldetector op schattenjacht”
In Zeeuws-Vlaanderen wordt men immers al jaren geconfronteerd met heuse “schatgravers” die er met de metaaldetector op uittrekken. Hun vondsten, waarvan er sommige in waarde variëren van enkele honderden tot meer dan tienduizend gulden, komen in Zeeuwse antiekwinkeltjes terecht. De daar geëtaleerde kruiken krijgen niet zelden de vermelding “Uit het Verdronken Land van Saeftinghe“ opgeplakt. Een kwestie van waardeverhoging. Het dorp Goes blijkt zowat het centrum van het lucratieve handeltje te fungeren. Antwerpenaren zijn er overigens graaggeziene en kooplustige klanten.
“Leeggestolen”
“Mooie pot hé”, zegt ons een antiquair uit Goes. “Komt uit de Oosterschelde. De visser die hem bracht wilde geen geld, maar een auto. Ik gaf hem een Ford Sierra”, zegt de “commercant” doodleuk.
Handeltje
Archeologie als handel? “Dat mag je wel stellen”, vertelt een medewerker van de Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek in Zeeland, “de schorren en slikken worden leeggestolen”. De ROB medewerker schat dat, ondanks de meldingsplicht, slechts één procent van de vondsten is aangegeven. Het gaat meestal om vondsten van Middeleeuwse oorsprong zoals aardewerk, bronzen en tinnen kannen en sieraden zoals spelden, oorringen, riemgespen en insignes. Ook zijn er vaak geglazuurde Middeleeuwse bakstenen losgewrikt uit de oude fundamenten en over de dijk gesjouwd. “Die stenen noemen wij kloostermoppen”, licht Richard toe. “Het zijn grove Middeleeuwse bouwstenen, door de Vlaamse abdijen in Zeeland geïntroduceerd. De monniken bakten ze en droogden ze op een bed van stro. De sporen van het stro staan vaak nog in de steen afgedrukt”. Volgens het dagblad “De Stem” is het in Zeeuws-Vlaanderen nu zo dat gegraveerde dekstenen van oude sluisjes worden gestolen. Uit het Museum van Hulst verdween onlangs nog een kostbare bronzen bijl. Elders vragen slopers geld aan oudheidkundigen die bouwplaatsen willen uitgraven: duizend gulden voor een beerput.
Doodzonde
Onze gids in het wereldje van archeologen, goedwillende, amateurs en echte schatgravers, Richard, vindt dat het zo nog moeilijk verder kan: “Geef toe dat ik niet overdreven heb dat er grof geld wordt verdiend op illegale wijze. Doodzonde toch dat de geschiedenis zo verloren gaat”, besluit Bleijenberg.
Richard Bleijenberg met gevonden vaatwerk in de keuken. Foto Meyers
Door Luc van Broeck
1992.01 De Volkskrant: De seizoenen kleuren het Verdronken Land
Geschreven door RtCHet Verdronken Land van saeftinghe is een begrip bij iedere natuurliefhebber. De ongeveer 3500 hectare aaneengesloten schorren en slikken hebben een unieke en gevarieerde flora en fauna. Het is het grootste brakwatergebied in West-Europa en vormt één groot natuurreservaat. De natuuronderzoeker kan er z’n hart ophalen met maar liefst 200 verschillende vogelsoorten en 40 verschillende plantensoorten. Ieder seizoen valt er wel wat te beleven. Geen wonder dus dat er het hele jaar door excursies in het Verdronken Land worden gehouden.
Eén zo’n wandeling met deskundige gids licht een tipje van de sluier op. Het zijn overigens geen eenvoudige tochten over de schorren en slikken. Grote hoogteverschillen en bijna onzichtbare stroomgeulen kunnen nogal eens voor een verrassing zorgen. Wie niet uitkijkt kan elk moment tot aan z’n middel in de modder wegzakken. Maar met een redelijke conditie is een excursie goed te doen en zeker de moeite waard. Meer dan vierhonderd jaar geleden lagen er op deze plaats nog vier dorpen, Saeftinghe, Namen, Casuele en Sint Laureins. Daartussen was vruchtbaar polderland. Overstromingen (vooral de Allerheiligenvloed in 1570) en oorlog (De Spaanse Burgeroorlog) leidden tot de totale teloorgang van de Heerlijkheid Saeftinghe. Een deel van de ondergelopen gebieden is weer heroverd op de zee. In het begin van deze eeuw werd de laatste dijk aangelegd om het Verdronken Land. Tienduizenden vogels overwinteren in Saeftinghe. Het zijn vooral kolganzen (zo’n 25.000), smienten (ongeveer 20.000) en pijlstaarteenden (ruim 10.000). Tot de winterse bezoeken horen ook de wat zeldzamere zeearend en de grauwe kiekendief. De schorren vormen ook een uitermate geschikte broedplaats voor onder meer de vele kokmeeuwen en zilvermeeuwen. Bij de bijzondere broedvogels zitten de waaierstaartrietzanger, de kemphaan, de blauwborst en de grauwe gans. Het water komt tweemaal per etmaal de vele geulen binnen en zet een deel van het land onder water. Grillige stroompatronen, kale platen, schorreneilanden en kreken wisselen elkaar af. De plantenliefhebber vindt er een keur aan zout- en brakwater flora. Ieder plekje, hoog of laag, zout of brak, heeft z’n eigen plantenrijkdom. De seizoenen, het getij en de landschapsvormen maken van het Verdronken Land een dynamisch natuurgebied.
Foto’s Wim Jacobs
1992.01 Provinciale Zeeuwse Courant: Ook tijdens grote droogte komt het slik nog binnen
Geschreven door RtCMagda houdt van een schoon café. Zodra de groep excursisten is verdwenen brengt ze haar zaak weer snel in orde. "Het maakt wel uit wie je hier over de vloer krijgt. Belgische groepen ruimen hun gerief zelf nog wel op, dat kun je van bijvoorbeeld Amsterdamse schoolkinderen eigenlijk niet zeggen. Die denken dat we hier nog dom zijn hé." Een opmerking waar vaste klant Toon hartelijk om kan lachen. "Ze weten niet dat wij hier in het paradijs zitten en van mij krijgen ze dat ook niet gauw te horen. Laat ze maar denken wat ze willen." In café Het Verdronken Land is de rust voor ruim drie uur weer teruggekeerd. Daarna is het er opnieuw een invasie van uitgebluste bezoekers, die allemaal snel een consumptie willen bestellen.
In het buurtschap Emmadorp, onderaan de dijk van het Verdronken Land van Saeftinghe, staat nog één café: Het Verdronken Land. Niet zomaar een café overigens. De voorgevel maakt al duidelijk dat het om een gedateerde uitspanning gaat. Eenmaal binnen waant de bezoeker zich al snel in een andere, vervlogen tijd. Een houten vloer, uitgesleten, de woonkamerachtige vorm van de gelagkamer met een kleine bar waarop ook het snoepgoed staat, de schouw met het Maria- en Jezusbeeld en de geelbruine wanden met de vele foto’s en prenten zijn de moeite van een excursie aan het natuurgebied al volop waard.
Legende
Alles aan die wanden bekijken en lezen vergt de nodige tijdsinvestering van de bezoeker. Een document met de Legende van Saeftinghe verreist zelfs wat kennis van het oude Zeeuws. Het handelt over de rijkdom van de verdronken nederzettingen in een ver vervlogen tijd. Maar ook Emmadorp heeft een rijk verleden. Daarvan weten Toon en Magda alles te vertellen. Ze komen zelf uit de omgeving. Toon zelfs uit het buurtschap. “Veel mensen hebben hier nooit gewoond, tussen de tachtig en honderd inwoners. Maar drukte is er altijd geweest. Nu zijn het de bezoekers aan de schorren en slikken, vroeger waren het de vissers en handelaren. We hadden hier tot begin jaren zestig nog een getijdehaven met aan- en afvoer van bieten en ander landbouwproducten. Een mooie tijd met zeker zes cafés hier in het dorp. “Het oude veerhuis is overigens compleet verdwenen. Het stond op de plek waar de nieuwe dijk is gekomen. Een oude foto aan één van de caféwanden roept die herinnering op.
Droom
Magda, de eigenaresse van Het Verdronken Land herinnert zich die tijd ook nog. "Maar Emmadorp is wel een echte gemeenschap gebleven. Iedereen kent iedereen en de mensen staan ook altijd voor elkaar klaar. Tweede woningen zijn er niet, de bewoners zijn zelf erg honkvast". Zo’n zeven jaar geleden nam Magda het café over. Twee broers en een zus hadden de uitspanning veertig jaar onder hun hoede gehad. Daarvoor was het nog eens zo’n dertig jaar geleden van een andere eigenaar. "Het was een droom om in dit café te werken. Het heeft iets en straalt nog iets uit", vindt ze. De gids gaat naast Toon zitten. “We hebben samen nog op school gezeten. Toon, je zou ook gids moeten worden, je kent het gebied door en door”, suggereert de gids. Maar nee, Toon blijft toch maar liever in het café. “Al die verschillende mensen , je moet ze allemaal op een andere manier benaderen, niks voor mij”, pareert Toon. Magda heeft het weer druk. Maar de schoolkinderen uit België houden het netjes. "En ja, of het nu regent of wekenlang droog is, ze nemen toch altijd slik mee naar binnen". En dan is de oude uitgesleten houten vloer toch weer een uitkomst.
Rond het middaguur keert de groep excursisten met de gids terug in het café. Er wordt hevig besteld en de boterhammen komen tevoorschijn. Het zijn mentaal gehandicapte kinderen uit Antwerpen, die de afgelopen uren hebben genoten van de natuur achter de dijk.
Van onze verslaggever
Een zee-arend, vier zeehonden, vijftig aalscholvers en dus aanwas van vis. Gaat het goed met het Verdronken Land van Saeftinghe? Het kon slechter. Weliswaar is de Schelde "de smerigste rivier van Europa", maar het getij spoelt Saeftinghe twee maal per etmaal schoon. Een soort long, ook al zijn aan de horizon altijd dampen te zien van Belgiës Europoort.
HET WONDER zit in de verrekijker; in de verte vliegt een stel vogels op uit de lage begroeiing. Niks bijzonders, lijkt het met het blote oog. De verrekijker toont eerst kolkganzen, de nekken ver vooruit, verschrikt, chaotisch opfladderend om snel hun v-formaties te hervinden en gedisciplineerd op de vlucht te slaan. Verderop in de richting van de Westerschelde stuift weer een stel ganzen omhoog. Dan, achter de chaos van klapperende vleugels, tekent zich in de kijker het silhouet af van een grote, zwarte roofvogel. Met trage vleugelslag komt hij over de dijk en zweeft even majestueus boven het schor. Dan verdwijnt hij weer naar het bosje waar hij gewoonlijk de nacht doorbrengt. De zee-arend die zich sinds een maand of vier heeft gevestigd in het Verdronken Land van Saeftinghe, is wellicht de schrik van de ganzen maar natuurbeheerders maken uit zijn aanwezigheid op dat het goed gaat met het schor. Er zijn meer voorzichtige tekenen. De vier zeehonden die zich sinds enige tijd ophouden aan de rand van het getijdegebied, de vijftig aalscholvers die zijn opgedoken. Viseters. De Rijks Universiteit van Gent constateerde een aanwas van jonge vis in de Westerschelde: sprot, sardines en tongetjes. Het legioen krijsende zilvermeeuwen, een plaag in de broedtijd omdat ze de nesten roven van tureluren, kluten en scholeksters, is niks bijzonders. Als ratten duiken ze overal op waar vreten te halen is. De natuurbeheerder en de schaapherders van het schor verbaasden zich lange tijd over de metalen oormerkjes van koeien en varkens die ze aantroffen in het Verdronken Land. Tot er iemand op het idee kwam dat ze uitgepoept werden door de meeuwen, die zich tegoed hadden gedaan aan het bloederige afval van de Antwerpse slachthuizen. We lopen op de Dam naar de Noord, die alleen onderloopt bij erg hoog water. Het is eb. Links en rechts vlak land, zo vlak dat de lucht boven Zeeland nog wijder lijkt. Klei, veen, gras, riet, zand, zout water of zoet, moeras. Overal in de modder staan v-vormige afdrukken van ganzepoten. In een van de drooggevallen slikgeulen ligt een stuk turf. Gerold, geschuurd, heen en weer geslingerd door eb en vloed heeft het een gladde, ovale vorm gekregen. Het is losgeslagen aan de noordkant. Daar liggen uitgestrekte turfplaten. Soms worden deze veenklompen aangezien voor zeehonden, zegt Jos Neve, de natuurbeheerder van Saeftinghe. Bij erg laag water zijn de plekken te zien waar in de laatste oorlog turf werd gestoken. Neve is vijf kilometer verderop geboren, ging bosbouw studeren en keerde terug naar Zeeuwsch-Vlaanderen. Geen boom te bekennen hier. Hij wijst op de oude, in onbruik geraakte schaapskooi. Een spookslot op het schor. Er zijn een paar schapebruggetjes gemaakt over de geulen. Vorig jaar nog zijn drie koeien en wel honderd schapen in de zomp gezakt en verdronken. De schapen komen in het drijfzand terecht of hun zware vachten zuigen zich vol als ze worden overvallen door het water. Dat vult hier verraderlijk snel de geulen en kreken, met een meter stijging per uur. Suffolkschapen worden er geweid, vertelt Neve, die zijn geschikter voor het ruige gebied. Die uit Texel lieten zich eenmaal in de modder, gewoon verzuipen. Behalve de twee kuddes van herder Jan Boom zijn er ook twee van de Belgische familie Cleiren, sinds 101 jaar al. We kijken toe hoe het tij opkomt, veilig op de dam. Het bodempje brak water in de geultjes en kreken, soms niet breder dan een voet, komt langzaam in beweging. Het sijpelt over kleine hobbeltjes aarde, als was het een kinderspel met een emmertje water en wat modder. Af en toe, als er een schip voorbij komt in de Schelde, wordt het water terug gezogen. Dan komt het weer op. Veelkleurig grijs water met slib. De metersbrede en -diepe geulen staan nog leeg. Ze laten de laagjes zien die het water heeft aangebracht. Straks, na de vloed, is er weer wat slib bijgekomen, en is er elders weer aarde weggespoeld. Elke keer na springtij of na een storm is Neve weer benieuwd hoe het gebied er bij ligt, of de loop van de kreken is veranderd, of de zandplaten zijn opgeschoven en welke walletjes het niet hebben gehouden. Zo gaat het al eeuwen en zo mag het blijven in het Verdronken Land van Saeftinghe. De 3500 hectare natuurgebied liggen immers buiten de Delta-hoge dijk. Maar er is meer dan water en land. Aan elk natuurgebied grenst een niet-natuurgebied en dat wordt in het platte vlak van de Scheldebocht pijnlijk duidelijk. Het Verdronken Land heeft geen in nevels gehulde kim die wegvloeit in de wijde Zeeuwse lucht. Het vuil hoopt zich op aan de horizon. Een paar containerschepen varen met hun vracht van Antwerpen naar de Noordzee. De Schelde draagt het doffe gestamp van hun machines tot op de dijk. Links, op de rechter Scheldeoever in België, ligt een streep van smeerpijpen en industrieën. De grauwe dampen van Belgiës Europoort kruipen omhoog langs de horizon. Nog verderop braken twee reusachtige koeltorens van de kerncentrale in Doel hun grijze damp uit. Die vloeit wel moeiteloos over in het gesloten wolkendek. De Belgen vertikken het om genoeg rode ballen in hun hoogspanningsdraden te hangen, waardoor in het Verdronken Land wel eens vogels worden gevonden met gebroken vleugels. Die hebben het overleefd. De gasleiding voor heel Zeeuws- Vlaanderen komt boven de grond bij Saeftinghe. Over deze leiding ligt de gasdijk, die een stukje van het schor heeft opgeëist. Een straaljager scheurt de stilte weg, en even later dendert een helikopter in de richting van Woensdrecht. De grauwe ganzen, de kolganzen, de smienten en de wintertalingen kijken er niet meer van op en late zich alleen verstoren door de wandelaars op de Dam. Neve moet dan ook even zoekend rondkijken als er aan de Scheldekant, ver van de wandelaars, een ongewone beroering ontstaat onder de vogels. De reden er van hangt achter een sleepboot richting Antwerpen: een booreiland. “De Schelde is de smerigste rivier van Europa, maar Saeftinghe is weer relatief schoon”, stelt Neve gerust. De vloed komt van Vlissingen en brengt vrij schoon zeewater mee, zodat het gebied twee keer per etmaal wordt doorgespoeld. Rijkswaterstaat doet veel onderzoek en constateerde dat de water kwaliteit “minder slecht” wordt. Saeftinghe, vertelt Neve, is een soort long. Ook in zijn vorm: de gaten, geulen en kreken vertakken zich en worden steeds kleiner, de longblaasjes van Antwerpens industrie. Vanaf de kolossale zeedijk, strak afgewerkt in egaal groen, ziet het schor er woest en ruig uit. Eilandjes van riet wisselen met grasvlakten, diep uitgeslepen geulen, zandplaten, walletjes die de wind en het water hebben opgeworpen. Er groeit zeeweegbree en spiesbladige melde, klein schorrekruid, zilte rus en Engels slijkgras. Zelfs de namen smaken naar de zee. In mei is het pas mooi, zeggen de bezoekers, als alles in bloei staat. Maar nu, in de winter, valt er af en toe een gaatje in de grijze hemel. Dan doet de felle zon even de modderplaten opblinken en krijgen de rimpels in het zand extra reliëf. Grote delen van Nederland moeten er ooit zo hebben uitgezien. Het is verleidelijk te geloven dat alles hier is ontstaan door de wind en het water, door eb en vloed. Maar zo is het niet. Sommige rieteilandjes zijn niet ouder dan de oorlog. Verdwaalde V-2’s sloegen kraters in het land, die liepen vol met zoet water waarin later weer riet kon groeien. En een deel van het Verdronken Land wordt expres beweid, anders zou het verruigen. Dan blijven de broedvogels weg die een beetje om zich heen willen kijken, zodat ze de zee-arend en de wandelaars bijtijds in het vizier krijgen. De beweiding heeft succes; er zitten zo’n honderdduizend vogels in het gebied. Twee keer in de maand worden ze geteld. “Kijk”, zegt Jos Neve. Hij wijst op twee hoopjes vogelstront, een bruin en een groen. “Die gans heeft zeebries gegeten en die niet”. Saeftinghe was misschien zelfs niet eens verdronken als de mens niet ooit de dijken had doorgestoken. In de Middeleeuwen lagen er vier dorpen in het gebied, waarvan Saeftinghe er een was. Het verhaal wil dat de Vlaamse boeren schatrijk werden op de vruchtbare zeeklei. Aan de rand van het slik spoelen bij laag water soms oude boomstronken bloot. Neve heeft ze wel gezien. Ze staan in twee rijen en hebben misschien ooit een statige oprijlaan gevormd. Vroeger spoelden er kloostermoppen aan en potscherven. Neve vond er ooit een schedel van een mens. De zee kwam terug en nam het land in etappes. Tijdens de Elisabethsvloed in 1404, en de tweede in 1424, tijdens de Sint Felixvloed in 1530, maar vooral tijdens de Allerheiligenvloed in 1570. En nog was het land niet verloren. Neve wijst naar het noorden, waar de Westerschelde stroomt en waar net een coaster voorbij schuift. “Daar waar die radartoren nu staat was ongeveer het kasteel”. Het kasteel van Saeftinghe. In de Tachtigjarige Oorlog, in 1584, staken de Nederlanders de dijken door om de Spanjaarden te weerhouden van hieruit op te trekken naar Antwerpen. Maar Antwerpen viel in 1585 toch en Saeftinghe kwam nooit meer helemaal boven. De resten van het slot zijn verzwolgen door de Westerschelde. Het is behaaglijk in café het Verdronken Land, waar buiten al het Belgisch bier wordt aangekondigd. De waardin bakt royale uitsmijters. Drie bewoners van Emmadorp, een gehucht langs de dijk, te klein om bebouwde kom te mogen heten, drinken hun pint. Eén van hen woont er al z’n hele leven, maar als hij tien keer aan gene zijde van de dijk is geweest, is het veel. Het is een andere wereld, hier binnendijks. De klei ligt in vette ruggen te wachten op het voorjaar, en de eerste wintertarwe werpt een groen waas op enkele akkers. De ganzen hebben de jonge tarwe afgegraasd, maar dat deert niet. Die komt wel weer op. Na de oorlog, in de tijd dat alles wat woest was te gelde moest worden gemaakt, was het buitendijkse land al verdeeld bij wijze van spreken. “Als jij nou daar een bedrijfje begint, dan kan ik hier wat bouwen.” Elke nieuwe hectare pure winst. Het Verdronken Land van Saeftinghe; uit de naam spreekt ook iets van verlies, verloren land, verloren strijd tegen het water. Maar Saeftinghe werd in 1975 een Staatsnatuurreservaat, stropers schoolden zich om tot natuurgids en de biochemicus Jan Boom, bekend van de Waddenzee, werd er schaapherder. Ze hebben alleen nog geen bezoekerscentrum, maar dat is misschien ook niet nodig met zo’n café. Het drijft op de bezoekers van het Verdronken Land, die in het voorjaar weer komen. Beheerder Neve en zestien vrijwilligers gidsen per jaar tienduizend wandelaars, van wie 80 procent uit België, door de schorren en slikken. Want van alle stomme manieren om het Verdronken Land te betreden is het allerstomste wel omdat zonder begeleiding te doen. Het is gevaarlijk en verboden. Het water stijgt snel, er is veel drijfzand en de doorwaadbare plaatsen in de meanders veranderen voortdurend. Zelfs de gidsen moeten soms uitkijken niet ingesloten te raken door het water. Er komen ook survivallers. Die soppen door de geulen in plaats van erlangs. De Stichting Het Zeeuwse Landschap, die het bewind voert over Saeftinghe, heeft een folder uitgegeven over het Verdronken Land, waarin een kaartje van het gebied is opgenomen. Niet het land is gekend zoals in atlassen, maar de waterlopen. De zwarte lijntjes vormen een organisch patroon, waarvan niemand precies kan vertellen of het klopt. ’s Avonds, hoog op de dijk kijken we nog eenmaal uit over het schor. Het grootste brakwatergebied van West-Europa, een verbond tussen de zee en het land. De vogels slapen. Af en toe vliegen er een paar op en suist de wind in het riet, maar verder is het stil nu er ook geen zeestomers meer voorbij dreunen. In de verte glinstert de Westerschelde. Tegen het lage wolkendek dat nu helemaal is dicht getrokken, licht aan de kant van het industriegebied een oranje gloed op. Helemaal donker wordt het niet meer in Saeftinghe.
Door Nell Westerlaken
1992.07 FRAGMENT Vakantiespecial: Smokkelen op een groen laken
Geschreven door RtCILLEGALE PRAKTIJKEN IN VERDRONKEN LAND VAN SAEFTINGHE
Smokkelen was zijn lust en zijn leven. Vroeger tenminste. Nu vertelt hij er alleen nog maar over, als gids in het Verdronken Land van Saeftinghe. Twee redacteuren van Fragment reisden naar het uiterste puntje van Zeeuws-Vlaanderen en ontmoetten Richard Bleijenberg.
“Jullie hebben toch wel laarzen meegenomen?” Hij taxeert onze schoenen, terwijl hij zelfeen paar stevige rubberen exemplaren aan zijn voeten schuift. Ons mompelend ‘nee’ beantwoordt hij met een lach. “Het wordt een stevige tocht, maar jullie moeten het natuurlijk zelf weten.” Richard Bleijenberg (56) is al ruim twintig jaar gids in ‘Het Verdronken Land van Saeftinghe’ in Zeeuws-Vlaanderen. Het Land dat hij op zijn tiende leerde kennen en dat na de oorlog fungeerde als smokkelroute voor onder meer boter, vee en tabak. Bleijenberg was een smokkelaar. De door hem begeleide wandelingen door Saeftinghe gaan langs oude sluiproutes en voorziet hij van verhalen over vroeger. Saeftinghe was voor 1570 polderland. Tijdens de Allerheiligenvloed van dat jaar liep het grootste gedeelte onder water. Vier jaar later sloeg de zee toe en breidde het ‘Verdronken Land’ zich zo verder uit richting België. In 1907 werd de laatste polder van het land bedijkt, waardoor een stuk van zo’n 4000 hectare overbleef, bestaande uit schorren (=begroeiing) en slikken. Tweemaal in de 25 uur lopen de drie hoofdgeulen van het land helemaal vol, terwijl bij springtij en storm ook de begroeiing onder water loopt. Het water stijgt dan met meer dan een meter per uur. Iets waar smokkelaars vroeger goed rekening mee moesten houden.
Groen laken
Op de dijk nabij Nieuw-Namen hebben we een prachtig overzicht van her land. Vlak, uitgestrekt, met in de verte zicht op de Schelde. Bleijenberg, gehuld in een groene legerjas en met zijn lange baard net een boswachter, wijst naar de horizon. Een schip vaart over de Schelde. “Saeftinghe is als een groen laken. Heel vlak en uitgestrekt. Dat schip daar, dat heeft geen masten meer als vroeger, maar is een vormloze ijzeren bak. Net een strijkijzer. En daar verderop, die zandzuigers, dat vind ik net stofzuigers. Eigenlijk is Saeftinghe een klein huishouden.” We kennen de geschiedenis van het land, zien het voor ons liggen. Toch zoemt de gedachte ‘is dit het nu’ door ons hoofd. Die verdwijnt echter volledig als we een paar minuten hebben gelopen. Het op het eerste gezicht saaie platte land kent een diversiteit aan planten en dieren en van alleen maar gras is al helemaal geen sprake. Als mini-riviertjes slingeren kleine modderige geulen zich door drassige land, waardoor het nut van een paar kaplaarzen tot ons door begint te dringen. Het wordt een tocht van springen en klimmen, van jonge zilvermeeuwen en konijnen en van eetbare planten. Maar vooral: veel verhalen. “Vroeger was er een zandpad op de dijk. We waren toen met zo’n vijftien smokkelaars en omdat we blootvoets liepen, hoefden we alleen maar naar het zand te kijken om te zien wie er op pad was. Piet had een grote stap, Sjefke liep met een stok en Louike had een lange grote teen. Hij lacht. “In Saeftinghe weet je waarom je tenen hebt.” Bleijenberg smokkelde zelf vooral boter, maar kreeg pas echt met het vak te maken toen hij zijn huidige vrouw, telg van de De Maayer-familie, leerde kennen. Haar broers waren fervent smokkelaars. Vooral Florence de Maayer verscheepte heel wat waar van België naar Nederland en omgekeerd. Bleijenberg is trots op dat verleden en kent alle verhalen uit zijn hoofd. “Die verhalen zijn in boekvorm verschenen”, zegt hij trots. Hij laat het ons zien, vlak voor we aan de wandeling beginnen. We gaan terug naar de veertiger jaren, net na de oorlog.
“Het was erg licht, volle maan, en er lag sneeuw. Erg slim om onder zulke omstandigheden op pad te gaan was het niet, maar ja… We vertrokken om twaalf uur, met z’n vieren. We liepen zo’n vijfenzeventig meter uit elkaar. Na een goede kilometer moesten we bij de boerderij van Alfons Voet de dijk oversteken. Ik kwam als eerste aan en nam de tijd om alles eens rustig te bekijken. Omdat er niets verdachts te zien was, gaf ik het signaal alles veilig en de andere drie staken ook de dijk over. Opeens sprongen er drie douaniers uit de sloot. Ze gaven het bevel te stoppen en zo niet, dan zouden ze schieten. Alleman gooide zijn pak boter weg en sloeg op de vlucht, iedereen een andere kant op. Ik liep terug richting Nederland met een douanier achter me aan. Die maar roepen: Halt of ik schiet!” Daar trok ik me evenwel niks van aan en ik in volle ‘sjars’ verder, recht in de prikkeldraad! Daar heb ik nu nog altijd een litteken van over. Zo’n vierhonderd meter heeft die douaneman me nagezeten, toen gaf hij het op. Van de vier pakken boter vonden we de andere dag nog een pak terug, dat lag in de sloot, net met een puntje boven water. De rest was voor de overheid.” (uit; Gedreven door armoe’, door Ran de Maayer).
Bleijenberg zit vol met verhalen over smokkelen. Hij vindt dat mensen moeten weten wat er vroeger in Saeftinghe gebeurde. “Boter, tabak, thee, eieren, dat kon je op de fiets vervoeren. Het was altijd uitkijken voor de douane. Als ze je pakten, was je je waar én je fiets kwijt. Daarbij kreeg je een waarschuwing of een boete. In het ergste geval ging je een paar weken de gevangenis in, zoals Florence ook eens is overkomen.”
Kalveren in een mand
Vee smokkelen was een vak apart. “Kalveren kun je niet in een zak op je rug meenemen of achterop je fiets zetten. Dat gebeurde dus vaak met personenauto’s. Het probleem was natuurlijk dat je op de een of andere manier langs de douane moest zien te komen. Een vriend van me had er wat op gevonden. Hij zette kalveren in een mand achterin, zodat ze precies met hun kop boven het raam uitstaken. Op die kop ging dan een hoed, zodat het net mensen leken. Daar is de douane toch mooi ingetrapt.” We zien lichtflitsen boven de dijk en horen in de verte rommelen. Eén blik naar boven is voor Bleijenberg genoeg: “Die bui blijft daar wel hangen.” Met lange passen loopt hij voor ons uit. Dan stopt hij weer even plotseling en bukt om een plantje te plukken. Voordat we het weten, steekt hij het sprieterige dingetje in zijn mond en biedt hij er ons er ook een aan. Na even aarzelen proeven we een stukje. “Goed kauwen”, zegt onze gids. Het proeft een beetje zout, maar echt vies is het eigenlijk niet. “Dit”, zegt Bleijenberg terwijl hij een nieuw exemplaar uit de grond trekt, “dit is zeekraal. Een delicatesse in de dure Belgische restaurants. Achthonderd franc betaal je voor een kilo. En hier kun je het zo plukken!” Bleijenberg is zichtbaar trots op ‘zijn Land’. De gasten die hij rondleidt moeten alles zien, alles horen, alles proeven. Zodat ze na de wandeling overtuigd zijn van de rijkdom van Saeftinghe. En een beetje begrijpen waarom hij zijn hart en ziel aan het land heeft gegeven.
Nieuwe smokkelaars
We willen opstaan en verder wandelen, maar struikelen bijna over een in het gras verscholen nest. Twee piepkleine donzige zilvermeeuwtjes kijken ons vanaf de grond aan. Moedermeeuw vliegt zonder enige twijfel boven ons: de kreten van de grote zwerm vogels boven ons zijn niet van de lucht. Bleijenberg pakt een van de diertjes voorzichtig uit het nest. “Een dag oud”, zegt hij. “Gisteren lagen hier nog eieren. Weer een paar nieuwe smokkelaars.” We kijken hem vragend aan. “Dit zijn de nieuwe smokkelaars van Saeftinghe. Zilvermeeuwen halen hun voedsel vaak in België, uit containers met afgedankt vlees bij slachterijen. Ze vliegen volgevreten terug, geven hun jongen te eten en braken de rest uit. En wat we dan terug vinden is dit.” Hij vist een klein kunststoffen plaatje uit zijn zak. “Deze plaatjes liggen over heel Saeftinghe verspreid. Gewoon uitgebraakt met resten vlees. Ik weet bijna zeker dat de meeuwen op deze manier ook ziektes verspreiden. Zoals bijvoorbeeld varkenspest. Zodra dat wordt gesignaleerd, sluit men dat gebied hermetisch af. Maar waar vrachtwagens met varkens worden tegengehouden, vliegt de zilvermeeuw door. Een beetje van het zieke vlees eten, terugvliegen, uitbraken, en het is al gebeurd. Je zou de verzameling plaatjes eens moeten zien die ik thuis heb liggen. Honderden.” Hij legt de jonge meeuw terug in zijn nest. Bleijenberg kent de weg, weet als geen ander precies de juiste punten te vinden om over geulen heen te springen en drassige stukken te ontwijken. Wij zijn daar wat minder van op de hoogte en dat blijkt keer op keer. Halverwege de wandeling overwint hij de geulen nog even kwiek en simpel, terwijl wij halsbrekende toeren uithalen om niet ten onder te gaan in de modder. En hij blijft vertellen. Over hoe hij vroeger illegaal viste met een harpoen. Over de zeehonden die tot middenjaren vijftig de zandbanken van de Schelde bemanden. En over zijn jeugd, zijn kennismaking met het Land. Twee uur wandelen zijn te kort, te kort voor alle indrukken, te kort om alles over het Land te kunnen vertellen.
Bolletjes met een steeltje
“Op mijn tiende kwam ik hier voor het eerst. Het was vlak na de oorlog en het hele land was bezaaid met wrakken van vliegtuigen en andere oorlogstuig. Ik vond het altijd heel spannend om daar rond te snuffelen. Zo vond ik op een van mijn ontdekkingstochten een kist en me niet realiserend dat het wel eens gevaarlijk zou kunnen zijn, maakte ik die gewoon open. Allemaal ronde bolletjes zaten daarin, met bovenop een steeltje. Aardappelstampers! Dacht ik en om mijn moeder te verrassen, nam ik er een paar mee naar huis. Die schrok zich kapot toen ik ze trots overhandigde: het bleken Duitse handgranaten te zijn.” Hij grijnst van oor tot oor.
“Onbekend maakt onbemind”
“Maar Saeftinghe kan ook heel verraderlijk zijn. Ik weet het nog precies: het was 10 juli 1968. Er stond een noordwesterstorm, maar dat weerhield mijn buurman er niet van om samen met zijn zoontje te gaan vissen. Nu kan Saeftinghe met slecht weer heel snel onder water lopen, en dat gebeurde juist die dag. Het Land stond binnen de kortste keren blank. De twee hebben de dijk niet gehaald. Het zoontje hebben we dezelfde dag nog teruggevonden, zijn vader na drie dagen zoeken onder meer dan een meter zand. Dat kan ook gebeuren in Saeftinghe.” Het is even stil en zijn ogen turen naar de horizon. Zijn slechtste dag in Saeftinghe, noemt hij die tiende juli. Zoals hij ook een beste dag heeft, toen hij met zijn vrouw en kinderen aan de kant van de Schelde picknickte. Alsof ze alleen op de wereld waren.
Richard Bleijenberg
Bleijenberg begon als vijftienjarige jongen als visser en kwam uiteindelijk terecht bij een baggerbedrijf. Daarnaast werd hij in 1970 gids in Saeftinghe en maakte hij zich in het openbaar meer en meer druk over milieuzaken en de vervuiling van de Schelde. “Ik heb in die tijd een paar keer met mensen van Greenpeace samengewerkt. Met hun schip de Schelde op, in het bijzijn van een televisieploeg voor een reportage. De uitspraken die daar werden gedaan, kon het baggerbedrijf, als branche de grote vervuiler van de rivier, niet echt waarderen. In 1985 moest ik op het matje komen en werd ik na twintig jaar trouwe dienst ontslagen. Een harde klap, kan ik wel zeggen. Des te trotser was ik toen ik in 1989 van de burgemeester en wethouders de cultuurprijs kreeg voor geologische diensten in het Land van Saeftinghe. Was het toch niet voor niets geweest.” Samen met drie andere gidsen leidt Bleijenberg per jaar zo’n tienduizend mensen rond. “Heel veel natuurliefhebbers roepen dat het Land moet worden afgesloten voor recreatieve doeleinden, maar daar ben ik het niet mee eens. Onbekend maakt onbemind, zeg ik altijd; als we hier geen mensen meer binnen laten, dan kent straks niemand dit meer. Dat zou de dood van Saeftinghe betekenen.” De dijk is weer in zicht, de wandeling ten einde. Bleijenberg spoelt zijn laarzen af in een van de vele geulen. Wij kijken nog even naar onze schoenen. Die zijn rijp voor de prullenbak.
Door Daniëlle Kool
EMMAHAVEN - De Stichting Het Zeeuwse Landschap wil in Het Verdronken Land van Saeftinghe een oud binnenvaartschip inrichten als educatief centrum en tentoonstellingsruimte. Het schip krijgt in de voormalige haven van de Emmapolder een vaste ligplaats. R. Willems, directeur van Het Zeeuwse Landschap, denkt dat zo'n 30.000 mensen per jaar het schip zullen bezoeken.
Het Zeeuwse Landschap loopt al enkele jaren rond met plannen om een buitendijks bezoekerscentrum op te zetten. De stichting ziet meer in een schip dan in een stenen gebouw. Willems verwacht dat voor de aanschaf en inrichting van een binnenvaartschip (‘een oude Kempenaar of een ander type dat vroeger in Emmahaven te zien was’) drie tot vier ton nodig is. De eerste gesprekken met vertegenwoordigers van Provincie en Rijk hebben de directeur moed gegeven. Maar de stichting zal ook particulieren warm moeten maken om de financiering rond te krijgen. Het Zeeuwse Landschap heeft contacten met verschillende kandidaat-sponsors maar Willems durft nog niet te voorspellen wanneer de stichting daadwerkelijk een vaartuig kan aankopen. “Als ik nu een datum noem, worden er verwachtingen gewekt. De ervaring heeft geleerd dat het verwezenlijken van leuke ideeën tijd kost. Laat ik daarom alleen zeggen dat we dit zomerseizoen nog geen bezoekers zullen kunnen ontvangen.” In het schip zullen niet alleen tentoonstellingen over flora en fauna uit Saeftinghe te bezichtigen zijn. Willems: “Het is de bedoeling dat op moderne wijze informatie wordt verstrekt. Via films en diaseries, waarvoor een speciaal zaaltje komt, komen mensen ook alles te weten over bijvoorbeeld de beweiding en de effecten daarvan op het schor.”
Schapen
De Schapenhouderij Saeftinghe heeft overigens enige tijd terug een aantal schapen afgestoten, omdat arbeid en economische rentabiliteit niet met elkaar in overeenstemming waren te brengen. Willems is echter niet bang dat de diversiteit en het aantal planten en dieren zullen afnemen doordat de schorren in Het Verdronken Land door minder schapen worden begraasd. Volgens Willems wordt de veestapel van de schapenhouderij in de toekomst weer uitgebreid, ook al omdat Het Zeeuwse Landschap naarstig zoekt naar wegen voor meer financiële ondersteuning van het bedrijf.
Van onze verslaggever
1992.07.21 BN De Stem: Sprookjes moeten de wereld uit
Geschreven door RtCEMMAHAVEN - Razend kan hij er om worden. Niet dat hij iets tegen mooie verhalen heeft, integendeel. Maar die verhalen moeten dan wel historisch verantwoord zijn. Neem nou de verzameling archeologische vondsten die hij in het café in Emmahaven heeft uitgestald. Een lolbroek heeft er een Delfts blauw kopje tussen gezet. Verklarend bordje erbij: 'soepkom van Napoleon'.
"Binnenkort is er weer een grapjas die de pispot van Hitler tentoonstelt. Met dat soort geintjes zet je je geloofwaardigheid op het spel. De mensen weten niet meer wat ze serieus moeten nemen van de informatie die hen wordt verstrekt over Het Verdronken Land van Saeftinghe. De meeste concluderen dan maar dat het allemaal flauwekul is.” Richard Bleijenberg loopt al bijna een halve eeuw over de schorren en slikken van Het Verdronken Land. Als gids wijst hij ook al decennia lang anderen de weg door het verraderlijke terrein. Bleijenberg is vooral bekend als de deskundige van de groeve in Nieuw-Namen. De enige plek in Nederland waar een aardrijkskundeles over het verre verleden van de IJstijden aanschouwelijk gemaakt kan worden. De grenzen van de tijdperken zijn in negen aardlagen tot aan het Pleistoceen, zo’n kleine drie miljoen jaar geleden, terug te vinden. En met grenzen heeft Richard altijd wat gehad. Geboren en getogen in Nieuw-Namen, voor kortere of langere domicilie houden in plaatsen als Kieldrecht, Antwerpen en (Belgisch) Zwijndrecht. En weer terug naar Nieuw-Namen waar hij nu op zo’n vijftig meter afstand van de scheidslijn met Vlaanderen woont. “Ja, ik ben een echte grensmens.”
Kauterkabouter
Naast de groeve op de Kauter (een andere naam voor Nieuw-Namen, verwijzend naar de hoogste heuvel in de streek waarop het dorp is gesticht) heeft Bleijenberg nog een grote liefde: Het Verdronken Land van Saeftinghe. Maar - hoewel hij er door zijn korte, gedrongen gestalte en zijn lange, grijze baard uitziet als de kabouter van de Kauter - van sprookjes over Saeftinghe moet hij niks weten. Nu zijn er al weer gidsen die totale onzin vertellen over de naam van de geul de IJskelder. Midden in de stroom zou vroeger een kasteel hebben gestaan. De bewoners bewaarden voedselvoorraden in de kelder. Om de victualiën langer te kunnen bewaren, maakten de slotheren gebruik van ijsblokken, vertelt een aantal gidsen. “Pure onzin. Er heeft inderdaad in vroegere eeuwen een kasteel bij het toenmalige dorp Saeftinghe gestaan. Mijn schoonvader heeft vlak na de oorlog nog wel over de funderingen gelopen, toen die na een storm bloot kwamen te liggen. Maar het kasteel stond bij het Kleine Strand in de Noord, een heel stuk oostelijker dan de IJskelder”, briest Bleijenberg. Als oud-garnalenvisser kan hij de namen van de geulen en landtongen wel verklaren. Het Hondegat en de Lepelaar verwijzen bijvoorbeeld naar zeehonden en lepelaars die vroeger op die plekken in het gebied vertoefden. De IJskelder kreeg zijn naam na een aantal strenge winters. Juist in deze geul schoven kruiende ijsschotsen uit de Westerschelde met veel geweld over elkaar. “De ijsblokken werden als het ware opgeslagen in de geul, vandaar dat schippers en vissers het de IJskelder noemden,” verklaart Bleijenberg.
Goudkoorts
Natuurliefhebber (vogelteller, groeve-graver en Saeftinghe-kenner) en amateur-archeoloog Bleijenberg gelooft dus niet in sterke verhalen. Eén keer heeft hij zich het hoofd op hol laten brengen door een legende. In het Land van Saeftinghe zouden vroeger enorme rijke boeren hebben gewoond. Hun huizen waren voorzien van gouden drempels en hun paarden werden beslagen met gouden hoefijzers, zo wilde de overlevering. Bleijenberg kreeg dan ook een jaar of wat geleden een acute aanval van goudkoorts toen hij een goudkleurig klompje metaal vond op de plek waar eeuwen geleden het dorp Weele lag. De juwelier werd ’s avonds zonder pardon vanachter de televisie gehaald. Maar hij moest de familie Bleijenberg even later uit de droom helpen. “Het bleek een klompje messing dat precies 99 gram woog. Waarschijnlijk was het metaal vroeger als gewicht in gebruik”, zegt Bleijenberg met toch nog een beetje teleurstelling in zijn stem. Maar goed, de waarheid moet verteld worden en zaken mogen niet mooier of anders worden voorgesteld dan ze zijn. Richard Bleijenberg vindt dat Het Zeeuwse Landschap, beheerder van het natuurreservaat Saeftinghe, de gidsen een paar keer per jaar bij elkaar zou moeten roepen. Om met elkaar kennis over Saeftinghe bij te spijkeren. Want de sprookjes moeten de wereld uit, te beginnen uit Saeftinghe. Hoewel… elke keer als hij over schorren en slikken trekt, kan hij er niet onderuit. Het is sprookjesachtig prachtig in Het Verdronken Land.
Richard Bleijenberg leidt een groep liefhebbers door ‘zijn’ Verdronken Land van Saeftinghe. Foto Camile Schelstraete
Door René Hoonhorst
Geulen doorkruisen schollen van vettige grond
Ze drijven in de Westerschelde
De slingerrivier van Vlissingen naar Antwerpen
Zoutig smaken lucht
Schapen grazen er haast geruisloos
Gulzig trekkebekkend in ruw gras
Erboven duikelen vogels in een strakblauwe zomerlucht
Een zandbank in pré-historische tijden
Ver weg; de Brabantse Wal van Schelde-zand
Duizenden bunders ruigten, water, blubber
Het Verdronken Land van Saeftinghe is land.
Richard Bleijenberg is geen Belgen geen ‘Ollander’. Een grensbewoner, komend van een andere planeet. Saeftinghe? De natuurgids bewoont op de grens van België en Oost-Zeeuws Vlaanderen, in Nieuw-Namen aan het kerkpad, een kleine woning. Dicht bij de kerk en het kerkhof. Hij wil daar begraven worden. De plek is al zijn eigendom. “Ik weet precies waar ik wil liggen: bovenop oma. Alles moet geregeld zijn. Zo ben ik.” De woonkamer is het domein van zijn vrouw. Langs de wanden staan tientallen koperen olielampen netjes op een rijtje te glimmen. “Afkomstig uit kerken en Parijse hoerenkotten.” In zijn keuken staat opgegraven middeleeuws aardewerk. Meegenomen uit de slurpende blubber van Saeftinghe. Toen het nog mocht. In ’68 groef hij in een van de geulen het lijk van een man op. Vanonder een metersdikke laag zand. Een vader met zijn zoontje waren door opkomend tij verrast. Ze verdronken samen. Het jongetje was snel gevonden. De man kwam drie dagen later boven water. Saeftinghe is geen land voor amateurs. Met de natuur ga je niet zorgeloos om. Anders keert ze zich tegen je. Richard Bleijenberg is 56 jaar. Hij spendeert zijn tijd aan het rondleiden van mensen. “Dat geeft me veel voldoening.” Saeftinghe trekt jaarlijks tienduizend bezoekers. En de Stichting Het Zeeuwse Landschap weet Richard Bleijenberg als één van de natuurgidsen te vinden om die ‘job’ te doen. Er is geen betere dan de oud- visserman en baggeraar. En babbelaar. In ’85 werd hij door zijn Vlaamse baggerbaas aan de kant gezet. Sindsdien leeft hij van een uitkering en de natuur. De pers die hij als zijn grootste vriend omarmt, was indirect de aanleiding van zijn vertrek. Hij praatte met een verslaggever van ‘Knack’ over de Belgische vuiligheid in de Schelde. “Mijn baas zei: ge moet maar stoppen met dat gelul over de Schelde. Zolang wij jou betalen moet ge dat niet meer doen.” Richard bleef babbelen met journalisten. Toen hij op een winterse nacht een ijsbreker tegen de kade van Brussel zette, was de maat vol. Bleijenberg, de eerste kapitein met een radarbrevet voor de Schelde, vloog er na 28 jaar trouwe dienst uit. Wegens gebrek aan werk.
Mystiek land
Hij is er niet rouwig om hoewel die periode hem emotioneel diep roerde. “Ik voel me nu een vrij mens. Kan zeggen wat ik wil. De groene jongens hebben me aangenomen”. Saeftinghe, de mystiek van dat ongeboren land in het water, heeft zijn leven gestempeld. Als kleine jongen kwam hij er al. In de jaren vijftig herinnert hij zich grote groepen van honderden zeehonden die de Schelde bevolkten. Ze werden als ‘ondieren’ betiteld en dood gestoken: “Ze zagen er uit als een varken”.Het vissersvolkje waartoe hij behoorde, zag ze als schadelijk. Een zeehond kan elke dag wel tien kilo vis op. “Je kreeg er zelfs een premie voor, een priem zeggen wij hier, als je een voorpoot liet zien.” Nu zijn die beesten beschermd. En ze komen weer terug naar de Schelde. Vier volwassen beesten signaleerde hij in ’89 en ’90. Vorig jaar was er een jong bij. Dat is een belangrijk teken. “Dertig jaar waren we ze kwijt. Nu planten ze zich weer voort.” Hoe kan dat? Hij heeft er een voorzichtige verklaring voor: “Maak er geen evangelie van.”
Nieuwe vis
Kiezelwieren groeien op Saeftinghe. Hele kleine sporenplantjes die zuurstof in luchtbellen produceren in stilstaande waterplasjes. Ze zijn voer voor duizenden en nog eens duizenden zeeharders. “Da’s een nieuwe vis die hier vroeger nooit voorkwam en die leeft van plantaardig voedsel. Dat wier is de voedselbron van die zeeharders geworden.” En dan komt het: “Bij vloed kookt het water van al die rondspartelende harders die op en om Saeftinghe komen vreten van die kiezelwieren. En die harders zijn dan weer voedselbron voor zeehonden.” De cirkel is rond. Harders zijn knapen van vissen. Ze komen veel voor in vissers- en jachthavens. Daar vreten ze alles op wat overboord wordt gegooid. “Je krijgt ze niet of zeer zelden en dan bij toeval aan je vislijn. Ze zijn alleen te verschalken door de geulen af te sluiten. Door al hun graat zijn ze trouwens niet te eten.” Maar één ding is zeker: de natuur rondom Saeftinghe is bezig op te leven. De vervuiling neemt af. “In de jaren zeventig was het water bij Antwerpen net inkt, je kon er mee schrijven. Het is beter geworden.”
Dreiging
Maar nog lang niet wat het wezen moet. De industrie op de linkeroever van Antwerpen blijft opdringen. Het is ongelooflijk wat de Belgen daar met de wereld hebben gedaan. Platgelegd en opgespoten. Nieuwe havens en dokken reiken tot aan de grens. Glossy bedrijven als van Pioneer Europa (The art of entertainment) geven er de toon aan. Ze doorsnijden het lieflijke Waasland. Nieuw-Namen ligt aangekleefd tegen Kieldrecht. Daar waan je je opeens in een echtemensenwereld. Natuurlijker met een coulissenlandschap. Zo lang de Antwerpse sinjoren een uitgang voor de scheepvaart op de Schelde via het Baalhoekkanaal en Zeeuws-Vlaams gebied wensen, blijft er een bedreiging voor Saeftinghe. “Ik heb die fabrieken zien bouwen. Da’s een verschrikking. Ze hebben van binnen met glazuur beklede rioolbuizen aangelegd. Acht meter onder het laagwater niveau zodat ze altijd naar de Noordzee zouden kunnen lozen.” Een geluk bij een ongeluk: het gif dat er uit komt verbindt zich met slib. En dat zet zich voornamelijk af in holten. Niet op zand. Saeftinghe is dus geen Antwerpse gifbelt geworden. Nee, het dodelijk goedje zit in de toegangsgeulen naar de sluizen en dokken. De Boudewijn- en Kallosluis stikken er van. Met onderwaterbakken wordt het slib - chemisch afval - zo goed en zo kwaad als dat gaat van de bodems ‘weggespoeld.’ Richard ziet nog meer dingen die beter worden. “We speelden als kinderen met strandgapers. Grote mossels die je als waterpistool kon gebruiken. Als je er op drukte, spoot er een waterstraal uit. We noemden ze zeikers in echt Nederlands. Ze verdwenen. Een Brusselse professor haalde laatst boormossels uit de turf van Saeftinghe. Ook die waren we dertig jaar kwijt. Het koelwater van de kerncentrale Doel is biologisch dood maar niet vies. ’s Winters worden er in dat opgewarmde water massa’s paling gevangen. Ik heb gisteren weer vis gegeten van Saeftinghe. Ze smaakt goed. In de jaren zeventig was ze niet te eten. Zelfs de kat wilde ze niet.” De ex- visserman en baggeraar voorspelt een nieuwe toekomst. “Als oud-smokkelaar hoor ik nu bij de groenen,” koestert hij zijn nieuwe rang. Op het radareiland middenin de Schelde heeft Green Peace een sculptuur mogen aanbrengen. Met daarop de tekst: ‘De pijpen weg, de zeehonden terug’. En ziet, ze komen. “Toch een lichtje aan het eind van de donkere tunnel.”
Een grillig landschap van metersdiepe geulen en kreken. Slurpende bagger. Saeftinghe heeft ook nog altijd een functie als boezemgebied voor Antwerpen om er water op te bergen bij springvloeden. Om die reden is de landschol nooit meer ingepolderd.
Ark van Noach
Saeftinghe raakt platgetreden door tienduizend bezoekers. Dagjesmensen en wetenschappers. Op een bijeenkomst van Zeeuws Landschap, beheerder van Saeftinghe, opperde Richard Bleijenberg het plan voor een infoschip. Om zo de mensen uit het kwetsbare gebied te houden en ze er toch een blik op te gunnen.
De beste plek is de vroeger Emmahaven. “Dat zou eigenlijk een Ark van Noach kunnen zijn,“ zegt hij. Of de Ark van Bleijenberg? “Ze lachten me eerst uit, maar nu lijkt het er toch van te komen,” vertelt hij verblijd. Alleen de prijs valt een beetje tegen. Niet ’voor oudijzertarief’ maar voor een ton kan er een pront schip komen ‘dat nog goed is en dus niet snel zal wegroesten’. Op het schip moeten infostands komen, een kleine expositie over flora en fauna van Saeftinghe met inbegrip van opgedolven aardewerk, herinnerend aan vroegere bewoners die in hutjes leefden. Als de hele provincie Zeeland erachter gaat staan, moet dat plan lukken. Richard heeft nog één grote wens. “Ik heb heel mijn leven gevaren: ik wil dat schip ophalen en het er met hoog tij naar toe varen. Nee, voor een gidsfunctie op het schip ben ik te oud; die ambieer ik niet meer en dat zou ook op eigenbelang lijken. Met die laatste vaartocht wil ik afscheid nemen van mijn schippersleven.” Zout water welt in mijn ogen.
Richard Bleijenberg ziet het Schelde-milieu langzaam verbeteren èn veranderen. “Het is net alsof het water kookt als het opkomt. Dat komt door grote groepen zeeharders die voedsel komen zoeken. Vroeger kwamen die niet voor in de Schelde.”
‘Baalhoekkanaal gaat niet door’
Het Baalhoekkanaal, de grootste bedreiging voor het Verdronken Land van Saeftinghe, gaat met een uitgang op de Schelde via Zeeuws-Vlaams gebied niet door. Dat is de stellige mening van Richard Bleijenberg. "De Belgen zullen met zo’n uitgang niet afhankelijk willen zijn van Nederland," zegt hij.
Hun voorkeur is nu veeleer om tussen de kerncentrale Doel en de grens een nieuwe opening naar de Schelde te maken. Dat plan ligt op de tekentafel, is de informatie van de Nieuw-Naamse natuurgids. "Als dat gebeurd, is Saeftinghe gered." De Antwerpse havens zijn op dit moment slechts toegankelijk via de Berendrecht- en Zandvlietsluis. Het Waaslanddok op de linkeroever zou rechtstreeks vanaf de Schelde bereikbaar worden als de derde sluis, de Oude Doel Sluis wordt aangelegd. Gaat het Baalhoekkanaal via Zeeuws-Vlaanderen niet door en wordt de Westerschelde verder uitgediept, dan kan Saeftinghe zich ontwikkelen tot een nieuw natuurgebied. Het zal door aanlanding van zand hoger te komen liggen. "Je krijgt klifvorming. En op den duur een andere vegetatie. Dat is niet erg. Bepaalde gedeelten blijven zout." Over België zegt hij: "Dat land wordt geregeerd door de banken. Die zijn eigenaar van de grote baggerbedrijven. Snapt ge, het zijn niet de politiekers die de beslissingen nemen, maar de banken. België is verkocht." Dat is ook de reden waarom onze zuiderburen de industrie in de Antwerpse haven zo monstrueus laten uitdijen. Er is geen weg terug.
Door Joan Kloosterman
1992.07.25 Toerist kan schuilen bij slecht weer
Geschreven door RtCSaeftinghe krijgt informatiecentrum op een schip
EMMAHAVEN - Jaarlijks maken duizenden mensen een tocht onder leiding van een gids van ‘Het Zeeuwse Landschap’ door het prachtige natuurgebied Het Verdronken Land van Saeftinghe; tot nu toe starten deze excursies bij het café ‘Her Verdronken Land’ in Emmahaven. Vanaf deze verzamelplaats begeleidt de gids zijn gezelschap eerst tot op de dijk, waar een prachtig uitzicht is over het 3500 hectare schorren- en slikkengebied.
Vanaf volgend jaar gaat daar verandering in komen. Saeftinghe krijgt dan een eigen informatiecentrum. Aanvankelijk gingen er stemmen op om zo’n centrum te bouwen aan de landzijde bij de zeedijk of boven op de dijk. Dat plan ging niet door. Dat zou de omgeving kunnen verstoren. Nu komt er volgend voorjaar een schip te liggen, 75 meter in het schorrengebied, vanaf de zeedijk te bereiken. Saeftinghe-gids en streekdeskundige Richard Bleijenberg meldt dat er met deskundige hulp een keuze is gemaakt uit een aanbod van drie schepen. "Het bestuur van de stichting Het Zeeuwse Landschap is met de provincie rond tafel gaan zitten om de knoop financieel door te hakken. Volgend voorjaar, tijdens de voorjaarsstormen die gepaard gaan met extreme hoge waterstanden in Saeftinghe, willen we het schip naar zijn plaats varen. Ik zou dat graag zelf willen doen. Ik was vroeger immers schipper op de Westerschelde. Het wordt geen eenvoudige klus om zo’n schip zover het gebied in te krijgen", aldus Bleijenberg.
Bleijenberg legt uit dat het drijvende infocentrum in het schor komt te liggen in de richting van de Graauwse Paal, ongeveer honderd meter van de dijkovergang verwijderd en zo’n 75 meter van de zeedijk bij Emmahaven.
Natuurgids Richard Bleijenberg: ‘Ik vaar de slechtwatervoorziening het liefst zelf het schorrengebied in’.
Van onze verslaggever
Meer...
1993.03.25 BN De Stem: Opgravingen teleurstellend
Geschreven door RtCOnderzoekers vinden slechts enkele stukken vuursteen in Nieuw-Namen
NIEUW-NAMEN - De archeologische opgravingen die de afgelopen twee dagen in Nieuw-Namen zijn gedaan zijn uitgelopen op een grote teleurstelling. De onderzoekers hadden hooggespannen verwachtingen dit keer een ongeveer 6000 jaar oude nederzetting uit de Steentijd aan te treffen, maar de ‘buit’ bedroeg niet meer dan wat stukken vuursteen.
Het onderzoek vond plaats onder auspiciën van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en werd uitgevoerd door het Depot voor Bodemvondsten in Middelburg, mensen van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN) en plaatselijke vrijwilligers. De gemeente Hulst droeg financieel bij door de kosten van een graafmachine te betalen. Aan de Bakkersendijk nabij de uitkijktoren, waar het onderzoek plaats vond, werd in 1990 tijdens een proefopgraving nogal wat aardewerk uit het Neolithicum aangetroffen. Een unieke vondst voor Zeeland. Daarmee werd de verwachting gewekt dat er in de onmiddellijke nabijheid ook bewoning geweest moest zijn. Reden dus om deze week een voor Steentijdonderzoek vrij grootscheepse opgraving te beginnen, net naast de proefsleuf uit 1990. De betrokken landbouwer bleek bereid tegen een vergoeding zijn akker voor enkele dagen af te staan, op voorwaarde dat alles weer in de oude staat wordt gebracht. Met de graafmachine werd eerst de laag klei verwijderd. Die is in de Middeleeuwen vanuit zee meegevoerd als gevolg van dijkdoorbraken. Vervolgens werd laagje voor laagje van het onderliggende dekzand geschept. "We hadden er hoge verwachtingen van, maar het resultaat is erg tegengevallen", concludeert Steentijdspecialist Hans Jongepier van de AWN teleurgesteld. "Het enige dat we gevonden hebben zijn wat afgeslagen stukjes vuursteen plus enkele natuurlijke stukken vuursteen. Maar met opgravingen weet je het natuurlijk nooit van te voren." Volgens Jongepier kan het best zo zijn dat de prehistorische bevolking van Nieuw-Namen op de Kauterheuvel woonde, of zelfs aan de andere kant ervan. De eerder gevonden scherven zouden dan wellicht in de loop der tijd van de heuvel zijn geschoven. Ook voor amateur-archeoloog Richard Bleijenberg, de grote animator achter de opgravingen in Nieuw-Namen, was het resultaat teleurstellend. "Er zijn nu al verschillende onderzoeken geweest. Gezien het resultaat denk ik dat we verder onderzoek wel kunnen vergeten. Nieuw-Namen geeft voorlopig zijn geheimen niet prijs." Wellicht wordt het opgravingsvak deze week nog niet dichtgegooid. Dit in verband met een manifestatie die komend weekeinde wordt gehouden door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Zeeuws-Vlaanderen. Waarschijnlijk wordt een bezoek aan de opgraving door de deelnemers van de manifestatie in het programma ingepast.
Van het dekzand wordt voorzichtig laagje voor laagje weggeschept.
Twee medewerkers bij de opgravingen bekijken gevonden vuursteen. Foto’s Wim Kooyman
Van onze verslaggever
NIEUW-NAMEN - De afdeling Zeeuws-Vlaanderen van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) kan bij haar pogingen om het Meester van der Heijden-reservaat te verbeteren en te vergroten rekenen op de steun van de gemeente Hulst en Staatsbosbeheer.
Burgemeester mr. Dr. A. A .L. G. M. Kessen van Hulst en woordvoerder A. van Haperen van Staatsbosbeheer maakten tijdens de eerste manifestatie van de Zeeuws-Vlaamse afdeling duidelijk positief te staan tegenover het ontwikkelde beheersplan van de KNNV-afdeling. Die wil, als de Pliocene groeve en naaste omgeving wordt opgenomen in het provinciale landschapsbeleidsplan, de groeve uitbreiden, een nabijgelegen voormalige stortplaats saneren, de naast het reservaat gelegen pastorie aankopen en daarin een natuurhistorisch huis onderbrengen. Voorzitter J. Boom van de KNNV-afdeling schatte zaterdag dat één en ander een investering vergt van ruim een half miljoen gulden. “Het is de vraag waar dit bedrag vandaan moet komen”, voerde hij aan. Niet van Staatsbosbeheer, zo gaf woordvoerder Van Haperen van de rijksdienst te kennen. “Met de aankoop van gronden heeft onze dienst niets te maken. Het ministerie van landbouw draagt daarvoor zorg. Indien het ministerie dit plan opneemt in haar begrenzingsplan van natuurgebieden, dan moet er overgegaan worden tot aankoop van gronden. Pas dan komen wij om de hoek kijken. Zijn de gronden aangeschaft, dan zullen wij zeker in samenspraak met de vrijwilligers zorg dragen voor het beheer”, aldus Van Haperen.
Grote waarde
Staatsbosbeheer hecht grote waarde aan het oudste stukje Zeeland. Reden ook om het initiatief van de KNNV te ondersteunen, maar daar blijft het niet bij. Om de naamsbekendheid van de groeve te vergroten heeft de dienst zeer recent nieuwe folders laten drukken. Ook is de groeve opgenomen in een fietsroute van Staatsbosbeheer. De Meester van der Heijden-groeve, genoemd naar de dorpsonderwijzer die als eerste de wereld kond deed van de rijkdommen van Nieuw-Namen, stond centraal tijdens de eerste manifestatie van de regionale natuur- en cultuurvorsersclub. Ook al, omdat de groeve tien jaar geleden officieel voor het publiek geopend werd. De circa 50 bezoekers aan de manifestatie brachten dan ook een bezoekje aan de voorhistorische bodemlagen. Daarvoor werd door verschillende sprekers ingegaan op geologische, archeologische en natuurwetenschappelijke waarde van de gebieden rond De Kauter (de heuvel in het hart van het grensdorp) en het nabijgelegen Land van Saeftinghe. De correspondent van het Rijksinstituut voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Zeeuws-Vlaanderen, E. M. Bogaert, had nog een nieuwtje voor de KVVN-ers en andere toehoorders in petto. Hij vertelde dat de vorig jaar aan de rand van Saeftinghe blootgelegde graven (een ontdekking van J. Maebe) niet, zoals eerst werd aangenomen, dateren uit de 13de eeuw, maar van rond het jaar 1076. “Dat is opmerkelijk, omdat hiermee wordt aangetoond dat het gebied al 200 jaar voordat er inpolderingen plaatsvonden, bewoond moet zijn geweest. Spijtig genoeg zijn de graven inmiddels door vloeden weggespoeld. Nader onderzoek is dus niet meer mogelijk”, aldus Bogaert. De Hulster heemkundige G. M. P. Sponselee, door ziekte afwezig, had zijn lezing op band gezet. Hij ging in op de geschiedenis van de groeve en complimenteerde beheerder Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen, voor zijn jarenlange inzet om de groeve te behouden. Ook pleitte hij voor de conservering van de naaste omgeving van de afgraving. Dat het grensgebied een enorme rijkdom aan prehistorisch materiaal in haar gronden bergt maakte ook J. P. van Roeyen van de Archeologische dienst van het Waasland met een diavertoning duidelijk.
De Meester van der Heijden-groeve, het oudste stukje Zeeland. Foto Peter Nicolai
Van onze verslaggever
Runderen nemen plaats in van schaapskudde op Land van Saeftinghe
SAEFTINGHE - Honderden schapen scharrelen op de schorren van De Noord, de noordoostpunt van Het Verdronken Land van Saeftinghe. Of dat volgend jaar ook nog het geval zal zijn, is de vraag. De Axelse landbouwer Joop van Liere is een experiment begonnen met runderbeweiding. Als de limousines en blonde aquitanes een beetje aan de omstandigheden wennen, kunnen de schapen wel eens van de Noord worden verjaagd.
De stichting Het Zeeuwse Landschap, beheerder van het grootste deel van Saeftinghe, heeft zich sterk gemaakt voor runderbeweiding. Het rundervlees levert meer op dan de schapenbouten. Met een beetje geluk kan in de toekomst zelfs rendabel worden gewerkt met de gemoedelijke vleeskoeien. In dat geval zou het Zeeuwse Landschap niet meer, of in elk geval belangrijk minder, financieel bij hoeven dragen aan de exploitatie van de beweiding. Mocht het zo ver komen dan zal daar weinig ophef over worden gemaakt. Nederlandse natuur en veterinaire deskundigen geven de runderen een goede kans om hun kostje bij elkaar te scharrelen op het schor. Of het rundvlees, net zoals dat van de huidige ‘Présalé-lammeren’, ook een exquise zilte smaak krijgt en daardoor als aparte, en dus duurdere, specialiteit op de markt kan worden gebracht, moet worden afgewacht. Maar zowel het Zeeuwse Landschap als boer Van Liere hebben goede hoop op het welslagen van de ‘operatie rund’ op de Noord. Niet iedereen is echter enthousiast. De Vlaamse familie Cleiren bijvoorbeeld ziet de terugtrekking van het Noord-schaap met lede ogen aan. De voorgangers van Van Liere waren ruim een eeuw beheerders van noordoost Saeftinghe. Vier generaties Cleiren hoedden schaapskudden aan de Westerschelde en ook de vijfde generatie, hoewel nog tot de schoolgaande jeugd behorend, is intussen al weer jaren vertrouwd met de geheimen van Het Verdronken Land. De vertegenwoordigers van de vijfde generatie zullen echter niet als herders van De Noord de geschiedenis in gaan. De broers Emmanuel en Stefaan Cleiren waren de laatsten. Economisch was het schapenbedrijf niet langer draaiend te houden en bovendien kreeg ‘fulltimeherder’ Emmanuel te veel last van de rug. Stefaan heeft een vaste baan in het onderwijs, die hij niet kon opofferen voor het onzeker herdersbestaan. Het gaat beide broers natuurlijk aan het hart dat ze niet meer bij de zaken op De Noord zijn betrokken. Hoewel Van Liere al gezegd heeft dat ze ‘levenslang’ welkom zijn op de noordoostpunt van het immense natuurgebied willen ze de nieuwe man niet in de weg lopen. Ze willen hem niet belasten met hun verwachtingen en oordelen, maar lieten er al eerder geen misverstand over bestaan niet erg veel vertrouwen te hebben in de runderbeweiding. De beesten zijn te zwaar voor het schor, kieskeurig en onhandelbaar. Om ze in toom te houden, moeten dure hekwerken worden neergezet en dient er een zoetwatervoorziening te komen. Allemaal factoren die aantonen dat koeien niet in het schor zijn te handhaven. En dan spreken de Cleirens nog niet eens over de nostalgisch-historische redenen. Schapen horen bij buitendijks schor, runderen horen in een afgepaald weitje. Maar, zoals gezegd, Stefaan en Emmanuel hebben er geen behoefte aan om de wereld kond te doen van hun bange verwachtingen. Sterker nog, ze voelen zich eigenlijk niet geroepen om nog eens sentimenteel op het verleden terug te kijken. Alleen binnen de eigen familie- en vriendenkring is behoefte aan retrospectie. Daarom wordt aan het eind van de maand een herdenkingsdienst gehouden in het hoofdgebouw van De Noord. Een dankdienst voor generaties gezonde schapen en alle mooie herinneringen die ze de afgelopen honderdentwee jaar hebben mogen meemaken. Een privé-feestje, maar geen exclusief familiefeestje. “Zonder vele, vele goede vrienden, die altijd onbaatzuchtig voor ons klaarstonden, hadden we De Noord niet overeind gehouden”, verklaart Stefaan. Hij heeft er geen behoefte aan om te vertellen hoe De Noord al die tijd heeft kunnen bestaan. Na enig aandringen, zegt hij dat als het verhaal over De Noord dan toch verteld moet worden, dat niet door Emmanuel of hemzelf dient te geschieden maar door ‘vader’.
Vader is de 80- jarige (‘volgende maand word ik er 81’) Jozef Cleiren. Hij is de beheerder van de familiegeschiedenis. Niet alleen omdat hij de oudste is, maar vooral ook omdat hij de drie grote historische gebeurtenissen van de eeuw meemaakte: de twee wereldoorlogen en de watersnoodramp. Uit een klein doosje haalt hij een kostbaar kleinood: het kasboek van zijn opa Jozef, die eind vorige eeuw van Berendrecht, naar het gehucht Muggenhoek tussen Kieldrecht en Prosperdorp trok. Om er een boerengedoetje te beginnen en om schapen te gaan houden op Saeftinghe. De huidige Jozef durft niet precies te zeggen wanneer zijn opa is begonnen, maar de datum op de eerste bladzijde van het kasboekje is 23 januari 1892. Op die datum maakte de grondlegger van de Cleiren-dynastie de rekening over het voorgaande jaar op. “Mijn grootvader hield dus in elk geval in 1891 al schapen op De Noord. Kijk, hier onderaan kun je zien dat hij destijds één-frank-veertig per kilo kreeg”, laat de Kieldrechtenaar zien. Schapen houden op Saeftinghe was een eeuw geleden heel normaal. Tientallen boeren hadden een kudde vlees- en wolproducenten rondlopen op de hogere gedeelten van Het Verdronken Land. Ze gingen of zelf het schor op of hadden (zoals de toenmalige Jozef Cleiren) één of twee herders in dienst. Dat de familie Cleiren schapen hield, maakte hen dus niet bijzonder: dat ze Vlamingen waren die in Nederland weidden wel. Niet voor de buren of voor de andere schaapherders, maar des te meer voor de douane. Van het begin af aan werden de Cleirens opgezadeld met een enorme administratieve rompslomp. Het begon al met het pachten van de 170 hectare ‘nuttige oppervlakte’ van de Domeinen. Omdat Cleiren Belg was, moesten twee Nederlanders borg staan voor de pachtsom. Jozef Cleiren vond twee agrarische vrienden in Kruispolderhaven en Lamswaarde, die zich garant stelden voor de jaarhuur van tien gulden en daarna kon hij het schor op. Als hij zijn schapen in België had gekocht, moesten de beesten wel eerst een tijdje in quarantaine in Kapellebrug. De douaniers bij de grens zijn sowieso bijna altijd lastig geweest voor de Cleirens. Als ze een ziek beest naar een Belgische veearts brachten, zag de Nederlandse douane dat als smokkel. Toen de familie de laatste decennia meer uit liefde voor Saeftinghe dan voor geldelijk gewin De Noord uitbaatten wilde de Nederlandse belastingsdienst er vaak niet aan dat een Belgisch bedrijf verlies leed in Nederland. De Belgische fiscale autoriteiten hadden er op hun beurt moeite mee om de verliezen in een Nederlands bedrijf als aftrekpost voor de Belgische inkomstenbelasting te zien.
Grens
De grens spelde ook tijdens beide wereldoorlogen een belangrijke rol. Tijdens de Eerste Wereldoorlog konden stichter Jozef Cleiren en zijn zoon Alphons hun kudde niet bereiken. Nederland was neutraal en de grenzen werden door de Duitsers gesloten gehouden. De twee borgstaande Nederlanders moesten Cleirens kudde grotendeels verkopen, zodat in 1918 opnieuw begonnen moest worden met de kweek van een kudde. In de Tweede Wereldoorlog was de huidige Jozef er al bij. Hij moest zijn vader uit een netelige situatie redden toen de Fransen hem voor een Duitse parachutist aanzagen. De Fransen? “Ja, vlak voor de Duitsers binnenvielen, was hier een aantal Franse pelotons gelegerd om de Belgische staat te verdedigen tegen aanvallers. Omdat de schapen moeilijk te bereiken zoude zijn tijdens een eventueel beleg, kwam ik met de commandant overeen om de schapen te verkopen aan het Franse leger. Met veel moeite werden de beesten uit het schor gehaald en in een boomgaard ondergebracht. De volgende dag zouden de schapen naar het stationnetje bij Het Kalf onder De Klinge worden gebracht, maar die nacht ervoor vluchtten de Fransen halsoverkop weg en toen het licht was waren de Duitsers de baas. Die wilden de schapen ook wel overnemen, maar ik heb het jaren moeten doen met een tegoedbonnetje”, herinnert de oude Cleiren zich. De volgende grote gebeurtenis was de watersnoodramp van ’53. Veertig bruggen en bruggetjes werden weggeslagen op de schorren van De Noord. Jozef ging met herder Omer van Stevendaal met een bootje van het toenmalige Hedwighaventje naar de schaapskooi op De Noord. De meeste schapen konden door hen nog in de grote stal bij elkaar worden gedreven. “Op een gegeven moment stonden de beesten ook daar nog tot hun buik in het water, maar het grootste deel van de kudde hebben we kunnen redden. Er verdronken 53 volwassen ooien van De Noord, de meeste kadavers spoelden bij Berendrecht aan.” Een trieste gebeurtenis in de geschiedenis van De Noord, maar de goede herinneringen overheersen. De Cleirens denken met dankbaarheid aan hun bedrijf terug. Ze hopen natuurlijk dat er op De Noord altijd schapen blijven kuieren, maar als De Noord verandert in rundveehouderij betekent dat nog niet dat Saeftinghe ‘schaapvrij’ is. De kuddes van Lucas van Crimpen bij Emmahaven en de trekkende kudde van Charles Feyen uit Prosperpolder bevolken in elk geval nog Het Verdronken Land.
Herder Maurice Cant, die al bijna een halve eeuw met de kudde van Charles Feyen door Saeftinghe trekt.
Emmanuel Cleiren, de laatste ‘fulltime’ schaapsherder van De Noord. Foto’s Oscar van Beest
Door René Hoonhorst
1993.06.19 BN De Stem: Schedels langs de schelde
Geschreven door RtCMysterieus grafveld in het Verdronken Land van Saeftinghe, middeleeuwse mensen! Dat was het nieuws. Een vondst van wetenschappelijk belang: de geschiedenis van Zeeuws-Vlaanderen met 200 jaar vervroegd. Daar moesten we naar toe. Kan niet, zei Richard, de gids van Het Zeeuwse Landschap: "Wacht op het tij van de luie elven!" Toen zijn we gegaan. Het werd een paradijselijke strooptocht door de geschiedenis. Vier uren ploeteren, glijden,baggeren en zweten brachten ons terug naar de vroege middeleeuwen en naar een oerland, waar God de zevende dag vergat en de schepping nog altijd doorgaat.
Dat landt aan de Schelde was scone ende vruchtbare met vele leiflijcke dorpen, waarvan Saeftinghe metten casteele ende twee kercken wel ’t voernaemste was. "De toekomst is aan de koe," wijst Richard, "dat is de nieuwe bewoner van Saaftinge." Het roodbonte rund 4363 klappert ongelovig met zijn oormerk. "Een koe is lomp, maar hij zoekt elke dag zijn drinkplaats op. Komt de vloed te snel, dan zwemmen koeien achter elkaar, keurig in ’t gelid, naar droge grond. Een schaap niet, een schaap trekt zijn vacht vol en verzuipt na honderd meter." In ganzenpas lopen we door het schor, de dijk net achter ons, Richard voorop, barrevoets door stug gras en een weelde aan zoutplanten. "Niet springen, stappen," waarschuwt hij bij de eerste slijkgeul. Al negenendertig jaar loopt Richard Bleijenberg uit het grensdorp Nieuw-Namen zo door Saaftinge. Een schorrenindiaan die blindelings zijn weg vindt door Nederlands laatste wildernis. Hij zwemt geen slag, heeft geen kompas, maar ‘leest’ het verraderlijke schor zoals wij de krant. ’s Nachts kijkt hij naar de maan en weet hoe laat het hoogwater is. Er is een tijd geweest dat hij aan de voetsporen kon zien, wie er in het schor zat: "Je keek naar de stappen en zei: Miel is weg, een vooruitstekende teen was van Louis, Staf de Sterke, mijn schoonvader had een heel groot stempel." Gustaaf de Maayer, beter bekend als 'De Sterke' bracht Richard de liefde voor het schor bij. Staf sprak nooit van het schor. Hij zei eenvoudig: "We gaan naar de zee." Een paniekerend meeuwenjong schiet het lange slijkgras in. "Meeuwen! De ratten van het luchtruim," zegt Richard, en smokkelaars. "Ze halen zelfs het vleesafval weg bij de slachthuizen in Antwerpen." Een paar meter verder raapt hij een EG-vleeskeurmerk uit het gras, een aluminiumstripje met cijfers, meegevlogen in een meeuwenbek. Kilometers verder schuift een containerschip langs de horizon. Richard: "Vroeger hadden de schepen masten, nu zijn het strijkijzers." Zijn stok wijst naar een gat: "Een konijnenpijp." Lachend: "Een kraakpand, want er ligt dons voor. Dat betekent dat er een bergeend met eieren ligt." Bukkend plukt hij wat zeekraal: "Als ik Belse madammen gids, vertel ik dat je het kan eten met aardappels en een bal gehakt. Dat ’t em zelf opfret’, hoor je ze dan zeggen. Ze willen het wel, maar dan in een chique restaurant voor 1000 frank. Hollandse vrouwen reageren anders: ‘Kun je dat hier zomaar plukken?’ ‘Ja mevrouw.’ ‘Heeft u dan een plastic zakje voor ons?’" We stappen over een uitgedroogd meeuwenkadaver. "De eerste dag stinkt het. Dan komen de vliegen en dan de kevertjes. Die halen het vlees er uit. Dat nemen ze mee in hun holletje in de grond. Zo wordt de aarde gevoed. In de lege meeuw komen de volgende bewoners, de springers, familie van de garnaal. Zo leeft de een van de ander."
Saaftinge verzandt, zeggen wetenschappers en natuurbeheerders. "Saaftinge leeft", vindt Richard en zwaait zijn arm over het groene krekenlandschap, "naast de geulen zie je bulten, oeverwallen. Die worden hoger, maar er zijn ook plaatsen waar er zand wegschuurt." We plenzen door een ondiepe geul. Daar is weer de geest van Staf de Sterke. "Mijn schoonvader ging vaak tot ver over zijn navel door het water. Ik ging er achter. Dan liet hij winden, kwamen er van die grote bellen achter uit zijn broek." In de jaren van Staf de Sterke was Nieuw-Namen een armoedige vissersgemeenschap, een dorp van schorschuimers dat leefde van de zee. Met hellegers, een soort harpoenen, trokken de mannen over de dijk om zeehonden te vangen. Richard: "Staf heeft de laatste in de zomer van ’58 doodgestoken, dacht dat-ie er nog premie voor zou krijgen, toen-ie de poten naar het gemeentehuis bracht. ‘Sterke wegwezen! Ik kan je een verbaal geven’, zei de veldwachter, ‘zeehonden jagen mag al twee jaar niet meer'." De Sterke verborg zijn helleger in een zijgeul van het schor en gebruikte het wapen voortaan alleen om bot te steken. Bijna dertig jaar later zag Richard op een van zijn tochten een roestig stuk ijzer uit het slijk steken en trok eraan: "Een helleger…jong dat doet je wat." Glibberend gaan we langs een geulwand omlaag, een drooggevallen kreek in, een brede zandbodem. Vroeger speelden de jongens van ‘de zeekant’ hier glijbaantje. Met een jutezak als zwembroek gleden ze op hun buik door de blubber naar beneden, soms tot bloedens toe als er een schelp in het slijk verborgen zat. De scholeksters vergaderen. Ze staan met tien in een kring. Eentje voert het hoogste woord. Een kluut duikt als een Stealth over ons heen. Een koppel bergeenden vliegt op, het vrouwtje eerst. "Wat zijn dat voor plasjes met vies geel water Richard?" "Niks erg. IJzer. Dat zit hier in de bodem." We praten over de groene maffia, de fundamentalisten uit de natuurbeschermingswereld, het toenemend aantal bezoekers, en het groeiend leger ‘wildlopers’ in het schor. "Wat moet er nou met Saaftinge als natuurgebied, Richard, prikkeldraad eromheen?" De Sterke duikt achter hem op: "In het begin van de jaren ’40 had schoonvader hier een keer twee maanden niet gevist. Na de winter komt hij weer in het schor en zegt: ‘Verdoeme, wad’ is’t ier veranderd." "Wat bedoelde hij?" "Dat je moet accepteren dat de natuur zijn gang gaat. Een mens wil dikwijls niet beheren, maar beheersen, maar wat zullen wij ons druk maken dat het hier verandert. Ik heb nooit anders geweten." Af en toe pluk ik een steeltje zeekraal. Zout op de tong, maar goed voor de dorst. Het smaakt als een borrelnootje. Richard kauwt op een van huis meegenomen kalmoeswortel: "Tegen de honger en meer energie." Het is de drug van de schorrenindiaan. We baggeren door een moeras, het gras bijna heuphoog, net een rijstveld. Tussen duim en wijsvinger houdt Richard een plantje: "Zeebies, net zo gevoelig als de gladiool. Die waarschuwt bij luchtverontreiniging, bij te veel SO². Als de toppen verschroeien, is er iets mis met de lucht. Zo vertelt Saaftinge ons hoe het misgaat." Plotseling staan we voor een verweerde houten paal. "Een Arenbergpaal," weet Richard, "dat is de grens van het gebied van de Heren van Arenberg. Die hadden hier eeuwenlang schorgrond. Het Belgische deel is ze in 1918 afgepakt, omdat ze van Duitse afkomst waren. Het Nederlandse deel, 465 hectare, komt binnenkort aan het Zeeuwse Landschap." Kieuw, kieuw…. Over de Tweede Platte Plaat lopen we de IJskelder in, begeleid door een koor van krijsende zilvermeeuwen. "Op je hurken!," dwingt Richard. "Luister naar de taal van het wad. Hoor je de bodem?" Met ons oor tegen de slijkbodem van de lege kreek, horen we het gepruttel van de aangeslibde aarde. Richard woelt met zijn hand in de grond. "Zie je? Duizenden beestjes op elke vierkante centimeter: wormen, larven, vorksprietgarnalen. Als de natuur op de Schelde verbetert, dan begint het hier." De IJskelder. Zo noemden de vissers deze flessenhals omdat in strenge winters de schotsen er konden opstuwen tot meters hoge wallen.
We zijn alleen in een overweldigend land. "Ik heb," zegt Richard, "in mijn Saaftinge-leven mijn mooiste dag, mijn slechtste dag en mijn gevaarlijkste dag meegemaakt. Op een julidag in 1975 was ik hier met mijn vrouw en kinderen. We liepen door de IJskelder, over het zand. Links en rechts geultjes en de klifwanden van het schor. Voor ons lag een brok turf als een soort tafel, losgespoeld, eeuwenoud. Mijn vrouw had een handdoek en dekte de tafel op die turfblok. Zo hebben we gegeten op een tafel van ver voor Christus. We hadden het paradijs voor ons alleen." We lopen… en zakken door papieren zolder van de IJskelder. "Papieren zolder? Wat is dat nou weer, Richard?" "Zand met lucht. Stap je erop, dan ga je er doorheen, net als door een papieren zolder. Het zand heeft een honingraatstructuur. Het spoelt aan als een schuimende mousse met de nieuwe vloed. Het water zakt door en spoelt over een harde onderlaag weg. De geleerden noemen het blaasjeszand omdat het zo bros is." Tien stappen verder bukt hij, wroet in het zand: "Verdomd, een zêêker, die heb ik hier in dertig jaar niet gezien. Dat is goed nieuws." In zijn hand ligt een strandgaper, in Zeeland ook wel zêêker genoemd, want als je erin knijpt, spuit het dier een straal water weg. De vondst is een teken dat het goed gaat met het watermilieu van de Westerschelde. "Mijn gevaarlijkste dag," vertelt Richard, "dat was toen ik door een diepe geul moest vol vloedwater. Mijn zoontje kon zwemmen, die was zo aan de andere kant. Ik ging er tot mijn nek in, werd gepakt door de stroom, ploeterde met mijn handen net als een hond en zag heel mijn leven al aan me voorbij trekken. Ik heb de wal gehaald. Daar zat mijn zoontje te lachen. Ik kwaad: waarom deed je niks?" Hij zegt: "Pa, het was zo spannend om te zien." Hij zoekt de horizon af, een geplooid gezicht, ogen als poelen in een geplooid krekenlandschap: "Ah, we liggen op schema, de boeien zijn nog aan het ebben." Hij bedoelt dat de boeien van de vaargeul zeewaarts wijzen, de richting van de ebstroom en dat we tijd genoeg hebben om ons doel te halen. We zoeken een weg door een vermoeiend terrein van ritmisch achter elkaar liggende zandduinen en stille waterpoelen. "Megaribbels," legt Richard uit en vertelt dat hier vroeger de Speelmanspolder lag en Fort Sint Anna: "allemaal weggespoeld." ‘Chavetinghe’ noteerde een anonieme secretaris van Lodewijk de Vrome toen hij in 823 dit bezit van de zoon van Karel de Grote beschreef. Eerder nog, in het jaar 47 na Christus overzag de Romeinse officier Gaius Plinius Secundus de afgelegen kuststreken bij de Noordzee. Hij zag een ontoegankelijke wereld zonder grenzen tussen water, land en lucht: ‘Er wonen armzalige mensen in hutten op opgeworpen hoogten. Twee keer per dag wordt hun gebied overstroomd door de zee. Ze hebben geen vee en geen melk. Het slik dat ze met hun handen verzamelen, drogen ze meer in de wind dan in de zon. Zo warmen zij ook hun verstijfde ledematen. Rondom hun hutten maken ze jacht op vissen, die door de eb worden teruggevoerd. Zij lijken op zeevaarders als het water de omgeving bedekt en op schipbreukelingen als de vloed is teruggeweken.’ Zee-land. Soppig, onleefbaar en modderig, elke dag opnieuw blootgesteld aan overstromingen. Zo is de helft van Nederland opgewassen, zo is Saaftinge ontstaan. Wie de schepping aan het werk wil zien, kan in het Land van Saaftinge terecht. De oudste sporen van menselijke bewoning in Zeeuws-Vlaanderen dateren uit 15.000 voor Christus. In het huidige Nieuw-Namen zijn pijlpunten en andere vuurstenen gebruiksvoorwerpen gevonden van de eerste Zeeuws-Vlamingen. De Romeinen lieten rond het begin van onze jaartelling meer sporen na, vooral in West-Zeeuws-Vlaanderen. Wie de oudste bekende bewoner van de streek wil aanschouwen moet naar het museum van Aardenburg. Daar hebben ze het gebeente van Brammetje. Rare jongen, die Brammetje want hij ligt er, in een vitrine, met een forse deuk in zijn schedel. Slachtoffer van geweld en water zijn ze beneden de Westerschelde altijd geweest. Vreemde legers, krijgsbenden, stammentwisten, de zee en een wreed land hebben het volk van beneden de Westerschelde buigzaam gemaakt en onverwoestbaar realistisch. We sloffen verder door het Verdronken Land, omlaag vanuit de ribbelige geulbeddingen de slikken op, het gebied tussen schor en Westerschelde. Wie het radarbaken even vergeet, ziet een voorwerelds landschap vol grillige gevormde bonken zwarte turf. Richard reist door die antieke wereld. Een autodidact die soepel academische opvattingen citeert over Pleistoceen, slibsedemenatie en marine biologie. Hij combineert dat met pakkende kouwe grondtheorie, historische kennis en streekfolklore. "Vroeger”, zegt Richard, “moet het hier een prachtig land geweest zijn, een welvarende akkerbouwstreek met dorpen, kerken, landerijen en een kasteel." Hij noemt vier dorpen: Weele, Namen, Casuweele, Sint-Laureins. Het kasteel was het slot Saaftinge, rond 1260 gebouwd door Margaretha van Constantinopel’ op de hoek van dit gewest.’
‘Ik heb daar in de zee gelopen op muren van drie meter dik’
‘Ik heb daar in de zee gelopen op muren van drie meter dik,’ vertelde ooit Staf de Sterke aan zijn schoonzoon. Richard: "Dat moet rond 1940 geweest zijn. Toen lagen de muren van het slot bloot. De vissers legden er hun vaartuig langszij, braken de stenen los en namen die mee naar huis om er in Nieuw-Namen en De Paal een schuurtje of een varkenskot van te bouwen." Van het kasteel weten we weinig. Alleen dat de laatste baljuw van het slot ene Jacobus Vergouwe was. Zijn grafzerk ligt naast de kerk van Doel, vlakbij een nieuw kasteel: de kerncentrale. Tot 1230 was Saaftinge grotendeels eigendom van de abdij van Clairvaux. Na overstromingen in 1214 kocht de abdij veel drijvend land van Bevelandse grootgrondbezitters, Zeeuwen die te vrekkig waren om hun bezit te herdijken. Liever beurden ze geld uit de turfstekerij en de zoutwinning. In 1231 begonnen monniken van de Vlaamse abdijen van Ter Duinen en Ter Doest met het ‘uitdijken’ van de eerste polders. Uit 1259 weten we van ene broeder Willem dat ‘hi quam om te diken het land.’ Een Brugse koopman Pieter Kersterman stak ook geld in het ‘ontwikkelingsproject Saaftinge’. De Zuid-Bevelanders zagen hun zoutnering teloor gaan en stuurden een stel ‘kleerkasten’ over de Westerschelde om de dijkwerkers te verjagen. Ze werden met harde hand teruggemept door de schout van Saaftinge. De slijkmissionarissen uit Vlaanderen stichtten in 1264 de eerste kerk in Saaftinge, gewijd aan Sinte Marie. Honderdvijftig jaar later, onder Jacoba van Beieren (1400-1436) ging de zee nogal tekeer. Geweldige overstromingen slepen De Hont zo breed en zo diep uit, dat vreemde schepen alras deze nieuwe weg verkozen om in Antwerpen te komen aldus ‘frauderende het Tol van Yrsekeroord’ aan de oude vaarweg, de huidige Oosterschelde’. Om inkomstenderving te voorkomen liet Jacoba in 1434 een tol aan de Westerschelde bouwen. De Antwerpenaren wilden dat niet, omdat het hun handel belemmerde, een handel die ze meer en meer afpikten van de verzandende haven van Brugge. Antwerpen kreeg steun van Brabant. In 1494 trok een bende Brabanders, gesponsord door de Staten van Brabant naar Zeeland en viel met bootjes de tolwacht van Saaftinge aan. De tollenaar, een man van tachtig, raakte zwaargewond. Brabant wilde al evenzeer een vrije doorvaart, maar volgens een vonnis uit 1276 had de Hertog van Brabant al een soort straatverbod en mocht hij bij Ossendrecht niet eens op de oostoever van de Schelde verschijnen:‘Hij mocht de stroom op zes mijl niet naderen.’ Hoe zagen de nederzettingen in het nieuwe land eruit? Een Koninklijke Inspecteur van Philips II bezocht in 1574 het dorp Saaftinge. Hij spreekt van ‘een heel arm dorpke’ met ‘een langwerpig gekalseid plein, waaromheen nog enkele met stro gedekte gebouwen zijn opgetrokken.’ De kerk telde er zevenhonderd gelovigen. De pastoor van het verderop gelegen dorp Namen liet in 1664 een nieuwe klok gieten. ‘Looft uwen Heer met luide cimbalen’ stond er op de rand gegraveerd. Stormen teisterden de zwakke dijken van het land van Saaftinge. De Sint Elisabethsvloed van 1570 was het begin van de ondergang. Na de overstromingen van 1584 en 1585 bleef alleen de polder van Namen nog bewoond, maar in 1717 vernietigde het water ook Namen, het laatste overgebleven dorp in het laatste restje droog Saaftinge. De klok van de parochie kwam terecht in de toren van Graauw. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wilden de Duitsers het laatste tastbare restant uit het verdronken land omsmelten. "Wie met deze klok schiet, wint de oorlog niet," schreef de pastoor van Graauw er met wit krijt op. Nog steeds roept de klok uit het verloren land de bewoners van Graauw naar de mis.
De gevonden graven maken de geschiedenis van Saaftinge twee eeuwen ouder
We slaan de weg in naar het kerkhof van Weele. "Dat is bij het baken van de Marlemont," weet Richard en wijst een plek aan, ergens op de in de zon schitterende slikken. Hij was hier eerder, in maart, samen met de Belgische ornitholoog Jean Maebe. Al vogels kijkend ontdekte Maebe acht schoongespoelde graven en geraamten in eikenhouten kisten. Een mysterieuze, maar geruchtmakende vondst. Met Richard ging hij een dag later terug. Die lentedag stonden er schedels op de slikken langs de vaargeul van de Westerschelde, de laatste stoffelijke resten van een eertijds hardlabeurend volk. Armoedig, maar vrijgevochten woonden ze hier, pioniers, zandkrabbers en veenkoters, geteisterd door het water, door plunderingen en pestvlooien, chronisch ziekelijk, zuchtig en reumatisch door muggen en vocht. Zijn de graven van Weele er nog of heeft de hongerige stroomgeul ze al weggevreten? Zoekend dwaalt Richard langs de vloedlijn, zakt plots op zijn knieën bij een ondiepe plas met een onnatuurlijke symmetrische vorm, steekt zijn arm tot zijn schouder in water en blubber, wroet wat, komt zuigend weer los en houdt tevreden een bot langs zijn onderarm: "Kijk, een ellepijp." Er komt nog meer uit het graf: stukken wervel, ribben, een heupbeen, brokken verteerd eikenhout van de kist.
Dwars door het Verdronken Land van Saaftinge terug naar de Middeleeuwen
Voelbare historische sensatie. Op blote voeten loop ik een ondiepe greppel in, over iets hards, scherven van potten en schalen, ronde stukken en fragmenten met oren, Keuls aardewerk. "Je staat op de middeleeuwen", lacht Richard. Dan ernstig: "Wat je hier ziet, is het laatste restje van een levensgemeenschap die spoorloos verdwenen was. Toen het volk van Saaftinge hier woonde, hebben ze hun doden anderhalve meter diep begraven. De graven komen nu bloot. Bij vloed staat er bijna vier meter water op. Dat betekent dat de mensen twee-en-halve meter onder het huidige zeespiegelniveau leefden. Wetenschappelijk onderzoek van de eikenhouten kisten dateert de graven op ± 1150. Toen waren er hier nog geen dijken." Richard: "Toch hebben die mensen zich hier veilig gevoeld. Kun je nagaan hoeveel de zeespiegel ondertussen gestegen is." De dorpelingen van Weele zijn in oost-west-richting begraven, naar katholiek ritueel. Alle graven liggen zo. We zien kloostermoppen, de middeleeuwse baksteen, en bizarre wortelstelsels van oude eiken die bijna een meter dik geweest moeten zijn, resten van in een slib versmoorde wereld. Richard raapt nog een bot op: "Daar maakten ze vroeger schaatsen van, glissen. Je kunt ze zien op de schilderijen van Pieter Breughel." Hard prikt hij met zijn stok. Er klinken zachte tikken vanuit de modder, nog meer puin en scherven: "Er is hier veel bedrijvigheid geweest." Het epos Van den Vos Reynaerde vertelt ons hoe dit gebied er destijds uitzag: "Een terrein met bossen, heidevelden, struiken en moeren." Richard peinzend: "Ook opgestoven hopen zand uit de laatste IJstijd, resten daarvan kun je nog zien bij Ossendrecht en Huijbergen. Toen het warmer werd, gingen de mensen de kreken en moerassen in, zwervend en zoekend naar een veilig plaatsje met een stukje landbouwgrond. Ze woonden op zandruggen in hutten of houten huizen. Ze waren christen, dus misschien was er ook een stenen kapel. Later kregen ze het kasteel aan de Noordhoek als bescherming." De zee heeft Weele weggespoeld. Vlak voor onze voeten vreet de Westerschelde aan de oude turflagen die onder de klei te voorschijn komen. Een riviertje breekt zich vanuit de schorren een weg door het antieke veen. Hier loopt Saaftinge leeg.
'Wat je hier ziet, is het laatste restje van een gemeenschap'
In de tijd van Weele was de Schelde een smalle stroom, niet meer dan een ondiepe voor tussen hoog- en laagland, tussen het zand van Vlaanderen en de drabbige klei van de delta. Kieuw, kieuw. Commentaar van boven, een paar visdiefjes die in de kolere schieten. We gaan terug. Richard kijkt nog een keer om naar Verdronken kerkhof. "Dat", zegt hij, "heeft de geschiedenis van deze hoek van Nederland tweehonderd jaar ouder gemaakt." In haar standaardwerk ‘De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen’ (1984) dateert de historica prof. dr. M. K. Gottschalk het begin van de geregelde bewoning van Saaftinge op ± 1300. Richard: "In Weele leefden er rond 1150 al mensen." Een paar weken, een paar maanden hoogstens, dan liggen de graven en de mensen van Weele voor altijd in de Westerschelde. We lopen. "Het zoontje van mijn buurman had een visstok gekregen voor zijn verjaardag. Hij vroeg: vader ga je mee vissen in het schor? Buurman Robert ging mee. Het werd zijn dood. Het water kwam en ze konden de dijk niet meer halen, 10 juli ’68, dat was mijn slechtste dag. Het hele dorp heeft gezocht. Die jongen hadden ze zo, maar naar Robert hebben we drie dagen gezocht. Hij zat al een meter onder ’t zand." Het slijk is zacht en warm als een hoofdkussen. We sloffen door de zeewoestijn, door ondiep water van kleine stroompjes en tijdelijk verdroogde geulbeddingen, net rivieren in Afrika. De zon staat loodrecht, de poelen weigeren te rimpelen. Alleen onder het overhangende gras van de kreekoevers is er schaduw. Daar zitten de meeuwen ons uit te lachen. Alleen de zeeharders bewegen de waterspiegel, wijder wordende kringen als ze met hun staart even het oppervlak raken. Het zijn schuwe kabeljauwachtige vissen die een halve meter boven water kunnen springen. Nu zijn het snel wegschietende schaduwen. Het liefst blijven ze hangen in hoekjes van het schor waar de zon de poelen lauw maakt. Onze schorrenindiaan, loopt met zijn voeten wijd uiteen, een Charlie Chaplin-stempel noemt hij die voetafdruk. Ik volg de kromme beentjes, die moeiteloos de eerder betreden paadjes terugvinden. We klauteren omhoog, trekken een laatste keer onze voeten los uit de blubber en stappen de groene vlakte weer in. "Je zweet lekker hè?," stelt Richard vast, "lijfreuk, thuis met deodorant erover en het is weg. Vroeger hadden de mensen dat niet. Toen groeide de deodorant in het schor." Hij bukt, laat een plantje zien, houdt een blaadje tussen zijn vingers. Het geurt als parfum: "Zeealsem, daar wreven de mensen zich mee in of ze hingen het in de slaapkamer. Dat rook lekker en er kwam geen mug binnen. De Sterke had altijd zo’n plantje onder zijn hoofdkussen." Zeealsem wordt ook gebruikt om jenever smaak te geven. Richard: "De Fransen steken het in een fles en laten het trekken. Die jenever wordt puur vergif. Ze noemen het een heksenborrel." Een meeuw zit met fletse ogen, de vleugels wijd in het lange gras. Richard met mededogen in zijn stem: "die ligt al veertien dagen op sterven. Eigenlijk zou je ‘m een tik moeten geven." Saaftinge verging en werd domein van de natuur en van de vissers en stropers, meestal in een persoon verenigd. Emotionele mensen die even gemakkelijk konden bidden als vloeken of zingen. Nog hoort Richard de zware bas van Petrus Praet over de schorren galmen met ‘Aan het strand stil en verlaten’. Of de andere visser die elke morgen een kruis sloeg aan het helmhout, maar wiens verschrikkelijke vloek honderd meter ver klonk toen hij zijn net scheurde aan een vliegtuigwrak en die vervolgens omhoog riep: "Een geluk dat ik niet aan u kan raken, want anders hadde een riek in uw kloten."
Pelagie en Guustjen
Dat waren de laatste mensen die in dit reservaat van de Schepper woonden tot 1947. Pelagie was een zuster van Staf De Sterke. Ze was getrouwd met Guustjen Seghers van de Heikant. Hij werd schaapsherder in het Verdronken Land. Pelagie en Guustjen huisden in de Stelle, de schaapskooi op de Noord, ver weg ‘in de zee’. Overdag zaten ze bij de schapen, ’s avonds wieden ze selderij, witte boontjes en prei in hun tuintje naast de Stelle. Ze leefden bij een petrolielamp en dronken het water dat uit de lucht viel. Armoe troef. Eigenlijk kwamen ze alleen uit het schor om hun Pasen te houden en om de Kieldrechtse kermis te vieren. Ran, een zoon van De Sterke, herinnert zich hoe hij soms met zijn tante ging schooien bij de rijke boeren in het Land van Hulst: "Als we samen op pad gingen, kwamen we vaak met een stapel flinke boterhammen thuis. Tante Pelagie de Maayer had verstand van bedelen. Ze kon met één oog lachen en met het andere huilen."
Oermensen in een oerland
We staan even stil, zuigen met de ogen het panorama op. "Groot hè, en mooi," zegt Richard en bukt, trekt een plantje los met een minuscuul roze bloemetje en dompelt dat langzaam in een plasje water. "Kijk zo beschermt het zich. Komt het water hoog, dan vouwt het zijn blaadjes dicht, in minder dan een seconde." En in één adem: "Dat zijn de kleine dingen. Zo maar een bloemetje dat in het schor bloeit. Als je schoonheid van zulke kleine dingen voelt, dan ben je een rijk mens."
Richard Bleijenberg bij een ondiepe plas met een onnatuurlijke symmetrische vorm: "Kijk, een ellepijp."
Luister, zegt Richard en inderdaad, je kunt het leven in het schor horen. Foto’s Camile Schelstraete
Door Paul de Schipper