Nog geen honderd jaar geleden werd de Hertogin Hedwigepolder ingedijkt. Een mooie polder zeggen de boeren die er met veel plezier de vette klei bewerken. Maar hoe lang nog? Het water dat ooit werd teruggedrongen, wordt straks geen strobreed meer in de weg gelegd.

De Hertogin Hedwigepolder is in 1907 ingedijkt. Foto Wim Kooyman

Het is er wonderlijk stil. Alsof de polder zich achter de brede groene dijk gedeisd houdt en op die manier het naderende onheil wil afwenden. Het is een prachtige stilte. Zelfs de geluiden van de altijd bedrijvige Antwerpse haven die gevaarlijk dichtbij gekropen is, bereiken deze dag de polder niet. Slechts de roep van een paar overvliegende ganzen doorbreken de breekbare stilte in het meest oostelijk puntje van Zeeuws-Vlaanderen. Het is winter en de Hertogin Hedwigepolder heeft zijn winterdracht aangetrokken. De vette klei in rechte voren, glimmend in de zon. Een lege polder, aanschurkend tegen de veilige dijk.

Natuur

"Doodzonde dat dit allemaal verdwijnen moet", zegt een wandelaar die uit Kieldrecht komt. Samen met zijn vrouw stapt hij stevig door de polder. "We doen dat wel vaker. Zetten we onze auto aan de rand van de polder. Genieten van de natuur. Daarom begrijpen we niet dat er gezegd wordt dat de polder teruggegeven moet worden aan de natuur. Want deze polder is een en al natuur!" De Hertogin Hedwigepolder wordt al jaren bedreigd. Halverwege de jaren zestig werd er gesproken over de aanleg van het Baalhoekkanaal. Een vurige wens van buurland België. Dat kanaal moest de havenkades op de Antwerpse Linkeroever direct verbinden met de Westerschelde. De vaargeul die veel boerderijen en vruchtbare landbouwgronden zou opslokken, is nooit verder gekomen dan de tekentafel. Pas zeven jaar geleden werden de tekeningen definitief opgeborgen. De rust in de polders leek terug te keren, maar dat was schone schijn. Die rust verdween in de zoveelste verdieping van de Westerschelde, ook een vurige wens van de Belgen die de Antwerpse haven in de wereldtop willen houden. Dus moet de Westerschelde, slagader van Antwerpen, een slagje dieper. Nederland en België vonden elkaar na ellenlange onderhandelingen en spraken af dat de natuur gecompenseerd moest worden. Al snel werd de Hertogin Hedwigepolder en de aangrenzende Prosperpolder genoemd. Tot verbijstering van de Nederlandse en Belgische boeren. "Natuurlijk hebben we begrip voor de economische belangen van een verdere verdieping", sprak Roger Saenen van de Belgische Boerenbond. "Maar het is onverteerbaar dat daaraan zoveel hectare goede landbouwgrond moet worden opgeofferd. Met het opeisen van die polders wordt de klok vele decennia teruggedraaid." Ewald Baecke (61) die aan de Langestraat in de aanpalende Prosperpolder woont en boert in de Hedwigepolder: "Ze treffen de boeren in hun hart." De cijfers: 600 hectare moet teruggegeven worden aan moedertje natuur. De Hedwigepolder is 295 hectare groot en van de Prosperpolder wordt 140 hectare afgeknabbeld. "Waarom?" vraagt Baecke zich al jaren af. "Ontpoldering is nergens voor nodig. Het slaat echt nergens op." Baecke is een van de pachters in de Hedwigepolder. Hij is de derde generatie van de Baecke’s die in de nu bedreigde polder boeren. Of de vierde generatie dat nog haalt, is maar de vraag. "Ongeveer 20 tot 25 pachters boeren er in de polder", zegt Auke Rottier uit Sint-Jansteen. Hij beheert de polder en doet dat voor eigenaar Jean Jacques de Cloedt. Een Belgische groot grondbezitter en zakenman die in Brussel woont en graag mag jagen in zijn polder. Rottier wil er niet al teveel over kwijt. "De Cloedt heeft bezwaar gemaakt, inderdaad. Hij vindt het een mooie polder en wil die graag houden. Meer valt er voorlopig niet te vertellen." Bezwaren genoeg. Al zoveel dat er met gemak een mooie dijk van gemaakt kan worden. "Och, ik denk dat het nog wel een aantal jaren duurt voor het zover is", zegt Jos Neve sussend. Hij is van het Zeeuws Landschap, beheerder van het Verdronken Land van Saeftinghe. Van hem hoeft de polder ook niet weg. "Welnee, het is een mooie polder." Hij haalt in het ontmoetingscentrum bij de zeedijk een kleurrijke kaart van het gebied tevoorschijn. Om aan te geven dat die polder best hoog ligt. "Saeftinghe wordt ook steeds hoger. Dat komt door het aanslibben. Ik denk dat die polder niet vaak zal vollopen." Richard Bleijenberg uit het aanpalende Nieuw-Namen en kenner van het gebied: "Vroeger was het dé kraamkamer van de zee. Maar je ziet er geen bot meer, geen garnaaltje meer te vinden. Ze zullen toch niet denken dat het verandert door de Hedwigepolder op te offeren aan het water?" Bleijenberg is eigenlijk op weg naar huis maar als er over het schor en de polders wordt gepraat, blijft hij graag in de buurt. "Als ze die polder teruggeven, moet er wel een hoop klei afgevoerd worden. Die boeren hebben jaar in jaar uit met gif gewerkt. Dat zit allemaal in die grond. Die polder kun je niet zomaar aan het water laten." In de polder zelf is het nog altijd heerlijk stil. Het suist in je oren. Af en toe kruipt er een auto voorbij, want hardrijden doe je in de Hedwigepolder niet. Kan ook niet, want de weggetjes zijn smal en liggen vol verraderlijke polderklei. Bovendien zorgt de zon deze dag voor scherp tegenlicht dat op de Engelbertstraat gefilterd wordt door een rij kaarsrechte populieren. Prachtig decor. Jachtopziener Karel Vergouwen woont er nog. Vlakbij de Belgische grens waar het asfalt verandert in weerbarstige kinderkopjes. Vlakbij de koeltorens van de kerncentrale Doel die dikke witte wolken uitbraken. Iets verderop staat een groot wit pand waarvan de witte luiken dicht zijn. In een weiland lopen paarden en op de dijk schapen. Vanaf die dijk ligt de Hedwigepolder aan je voeten. Kijk naar de andere kant en je ziet het bedreigde dorp Doel, de Saeftinghe en aan de overkant van het grijze water het gigantische complex van de chemiereus Basf.

Proses

Baecke vraagt zich wel eens af of de heren van Proses ooit op die dijk hebben gestaan. Proses staat voor Projectdirectie uitvoering ontwikkelingsschets Schelde-estuarium. Een Vlaams-Nederlandse organisatie. Enkele maanden geleden zei Baecke in deze krant: "Proses heeft nog nooit gekeken naar al die boerengezinnen die ze diep raken met hun plannen." Volgens Baecke is er nog nooit iemand van Proses geweest om met de boeren die bedreigd worden in hun bestaan, te praten. "We zijn geen partij die met particulieren praat", zegt Proses-woordvoerder Jos Geluk in alle rust. "Dat moet Provinciale Staten doen. Maar de besluiten zijn nog niet zo lang geleden genomen, dus zal er nog niet zo gek veel contact geweest zijn. Maar natuurlijk zijn er wel genoeg infoavonden geweest waarop veel uit de doeken is gedaan." Vertel Baecke wat. Hij heeft ze bijna allemaal bezocht en er steevast gezegd wat hij van de ontpoldering vindt. Hij stond en staat niet alleen in zijn kritiek. Ook de Zeeuws-Vlaamse gemeentes keerden zich fel tegen de ontpoldering. Gesteund door het Belgische Beveren dat uitrekende dat ontpoldering van de Hedwigepolder en Prosperpolder wel eens dertig Wase boeren de kop kan kosten. Onlangs nog sprak wethouder Ben Vlegels van Beveren (Ruimtelijke Ordening) over de doodsteek voor het prachtige poldergebied als het water weer de baas wordt.

Protesten

Het regende protesten, maar begin oktober besloot Provinciale Staten dat het niet droog blijft in de Hedwigepolder. Weliswaar vinden veel Statenleden dat grondverkoop op vrijwillige basis moet gebeuren, maar dat zal het water niet kunnen keren. De gemeente Hulst vraagt zich inmiddels af wat het opofferen van de Hedwigepolder oplevert. Want de gemeente wil genoegdoening en heeft al gehoord dat het geld dat het Rijk aan Zeeland geeft, vooral gebruikt zal worden om wegen aan te leggen. En die komen niet allemaal uit in Hulst... Jos Neve van het Zeeuws Landschap heeft ergens in een rapport gelezen dat het gehele project 588 miljoen euro kost. En hij herhaalt nog eens: "Dit gaat jaren duren. Bezwaren genoeg en die moeten allemaal behandeld worden. Die polder staat nog lang niet onder water. Welnee." Buiten begint het te schemeren en zoeken luidruchtige ganzen een goede slaapplek. Langzaam maar zeker verdwijnt de Hertogin Hedwigepolder in de duisternis die het in de verte verliest van hel verlichte fabrieken. Veilig achter een dikke dijk. Nog wel.

Door Romain van Damme

Er is genoeg bewijs verzameld voor de stelling dat er 8.000 jaar geleden mensen leefden in wat wij nu het Verdronken Land van Saeftinghe noemen. Deze voorouders leefden op het zand dat achterbleef, nadat het ijs uit onze streken was verdwenen én in een bosrijke omgeving. Daarvan getuigt niet alleen het dikke veenpakket dat nu nog steeds op het zand ligt. Ook de overblijfselen van bomen die hier ooit groeiden en nu in het zand worden aangetroffen, vormen daarvoor het bewijs. De restanten werden in voorbije jaren ontdekt door gids Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen. Vanuit de Westerschelde bij Saeftinghe zijn ondertussen enkele van die overblijfselen geborgen.

In februari 2005 werden, met medewerking van Richard Bleijenberg en Rijkswaterstaat, een 2-tal boomstammen uit het zand van de Westerschelde gehaald. Het grootste en meest complete deel is ongeveer 4 meter lang. Deze stam loopt vanaf de aanzet van de takken schuin naar beneden; de boomstam is duidelijk gespleten. Onduidelijk is of dit het gevolg is van blikseminslag of van inwerking door zuurstof (oxidatie). De eik waarvan dit deel afkomstig is, groeide 250 jaar lang op het zand, viel om en werd door het waterhoudende veen goed geconserveerd. Het kan zijn dat een deel van de stam niet permanent onder water heeft gelegen en dat daardoor zuurstof de kans heeft gekregen het hout te verteren. Ook is vooralsnog de vraag wanneer deze boom leefde niet met zekerheid te beantwoorden. Zijn jaarringen, die voor de datering worden gebruikt, bleken niet overeen te komen met de ringen van andere oude bomen die tot nu toe in Nederland zijn gevonden en wel konden worden gedateerd. Het is de bedoeling de boomstam over te brengen naar de tuin van het ‘s-Landshuis in de Steenstraat te Hulst om daar te worden tentoongesteld. Totdat het tegendeel is bewezen, wordt er vanuit gegaan dat deze boom 6.000 jaar geleden groeide, daar waar nu containerschepen voorbij varen over de Westerschelde. Als zodanig kan de boom gelden als symbool voor het doorzettingsvermogen van onze voorouders, die zo vaak hebben moeten strijden tegen het opdringende water en telkens weer bovenkwamen.

HULST - De oeroude veeneik die vorig jaar door natuurkenner Richard Bleijenberg is gevonden in het Verdronken Land van Saeftinghe, krijgt in de loop van dit jaar een mooi plaatsje in de tuin van het ’s Landhuis in Hulst.

Volgens de gemeente is er genoeg bewijs verzameld voor de stelling dat er achtduizend jaar geleden mensen leefden in het Verdronken Land van Saeftinghe noemen. Daar was toen ook een bos. "Daarvan getuigt niet alleen het dikke veenpakket dat nu nog steeds op het zand ligt", zegt voorlichter Micaëla van Bunder van de gemeente. "Ook de overblijfselen van bomen die hier ooit groeiden en nu in het zand worden aangetroffen, vormen daarvoor het bewijs". De restanten zijn de afgelopen jaren verzameld door Bleijenberg. Vanuit de Westerschelde bij Saeftinghe zijn ondertussen enkele van die overblijfselen geborgen. Bleijenberg haalde met de medewerking van Rijkswaterstaat een jaar geleden twee boomstammen uit het zand van de Westerschelde. Het grootste en meest complete deel is ongeveer vier meter lang en ligt nu nog opgeslagen op het terrein van de gemeentewerkplaats aan de Absdaalseweg. De eik waarvan dit deel afkomstig is, groeide 250 jaar lang op het zand, viel om en werd door het waterhoudende veen goed geconserveerd. De kans bestaat dat een deel van de stam niet permanent onder water heeft gelegen en dat daardoor zuurstof de kans heeft gekregen het hout te verteren.

Jaarringen

De vraag hoe oud de boom is, is niet met zekerheid te beantwoorden. De jaarringen van de boom bleken niet overeen te komen met de ringen van andere oude bomen die tot nu toe in Nederland zijn gevonden en wel konden worden gedateerd. "Totdat het tegendeel is bewezen, wordt er echter vanuit gegaan dat deze boom zesduizend jaar geleden groeide  daar waar nu containerschepen voorbij varen over de Westerschelde", aldus Van Bunder. De gemeente ziet de boom als 'symbool voor het doorzettingsvermogen van onze voorouders, die zo vaak hebben moeten strijden tegen het opdringende  water en telkens weer bovenkwam'.

Door  Harold de Puysseleijr

Amateur-geoloog/archeoloog Richard Bleijenberg (70) is al jaren beheerder van een uniek stukje Zeeuws-Vlaanderen: de Meester van der Heijdengroeve op de Kauterheuvel in Nieuw-Namen. Het geologisch reservaat is de enige plek in Europa waar de overgang tussen Plioceen en Pleistoceen goed zichtbaar is.

De groeve is een uniek geologisch monument. Waarom is het zo relatief onbekend? 

Geologen en mensen van grote universiteiten wisten deze plek natuurlijk al langer te vinden, maar pas in 1983 werd de groeve aantrekkelijk voor het grote publiek. Toen hebben we met een aantal vrijwilligers 8 meter huisvuil weggehaald uit de groeve. Nadeel is dat Nederlandse scholieren geen geologie in hun pakket hebben. Nederlandse scholen organiseren dan ook geen excursies naar de groeve.

Wat is er zo fascinerend aan grondlagen?

Het zijn getuigenissen uit het verleden; miljoenen jaren geleden bevond zich op deze plek een enorm strand. Dat is duidelijk te zien aan de fossielen van wormen en hele kleine schelpjes. De groeve brengt je in een andere wereld, werkt op je fantasie. Vondsten als vuistbijlen wijzen er daarnaast op dat hier de eerste mensen leefden in het gebied dat we nu als Zeeland kennen.

Hoe zou je jezelf omschrijven?

Ik word wel eens 'een dwarsbalk' genoemd. Ik heb mijn mening en die breng ik naar voren, ook als die afwijkend is. De burgemeester van Katwijk zei ooit tegen mij: "Bleijenberg, jij bent een dwarsbalk. Als burgemeester moet ik het spoor volgen van de burger, maar als we geen dwarsbalken hebben, dan kunnen we dit spoor niet volgen." Hij bedoelde: om een treinspoor te leggen heb je ook dwarsbalken nodig, versta je? Mijn leven lijkt op dat van de markante amateur-archeoloog Tjerk Vermaning, met één belangrijk verschil: ik vervals geen vondsten.

Uw meest bijzondere vondst?

Het naar de oppervlakte halen van oude boomstammen in de Schelde. Onderzoek wees uit dat deze in de IJzertijd groeiden. Als je zoiets vindt, dan geeft dat een kick: het bloed gaat sneller stromen. Verder heb ik in de groeve onder andere steenpotten uit de Bronstijd gevonden.

Waar kunnen ze u nog een plezier mee doen?

Met één ding: het verwijderen van het huisvuil uit de groeve. De overheid zou die sanering moeten oppakken. Een geologisch monument en een vuilstort passen niet bij elkaar. Als de groeve helemaal netjes is, dan is voor mij de tijd gekomen om het beheer over de groeve aan iemand anders over te dragen.

Foto’s met echte Kauterse klederdracht komt men nog maar zelden tegen. De eerste Kautermollen waren nochtans netjes gekleed, zeker de mutsen waren typisch en opvallend. De eerste foto is waarschijnlijk genomen bij het huwelijk van Petrus Weyn met Clementine van Overloop. Dit paar heeft vele nazaten, met vooral veel dochters, waardoor de familienaam verviel. Op de tweede foto zien we Fieke van Roeyen bezig met kantklossen, dat werd op de Kauter veel beoefend. Deze mensen waren de eerste geregistreerde bewoners van de parochie Nieuw-Namen, die in 1859 is gesticht door pastoor Petrus Camerman. Deze pastoor was afkomstig van Doel. Hij had een groot aandeel in de naamsverandering van "de Hogen Kauter" in Nieuw-Namen.

Petrus Weyn en Clementine van Overloop.

Fieke van Roeyen tijdens het kantklossen.

Door Richard Bleijenberg

NIEUW-NAMEN - Hij rammelt met de kettingen met ringen. Triomfantelijk haast. Zie je nou wel! Tachtig procent van de ruim honderd ringen die hij de voorbije jaren in het Land van Saeftinghe van de poten van dode zilvermeeuwen plukte, is daaraan bevestigd op de grote vuilstortplaats van Zandvliet bij Antwerpen.

Richard Bleijenberg met de ringen van zilvermeeuwen en de btw-labels van de Vlaamse slachtindustrie die hij allemaal vond in Saeftinghe. Foto Wim Kooyman

Het bewijs is geleverd: de zilvermeeuw is de vuilnisman van de lucht, een niets ontziende alleseter, een armoedzaaier eigenlijk ook, die uitwijkt naar belten omdat hij in en om Saeftinghe zijn natuurlijke kostje niet meer weet op te scharrelen. Dat 'zijn' ringen het verhaal vertellen, ziet Richard Bleijenberg (70) als een soort bekroning van zijn levenswerk. "De zilvermeeuw, de larus argentatus, die houdt me al bezig sinds mijn kinderjaren." Het is meer dan een halve eeuw geleden, maar het tafereel staat hem nog helder voor de geest: als hij als jongeman uit Nieuw-Namen begin jaren vijftig op een vissersboot op de Westerschelde vaart, maakt hij kennis met de vraatzucht van de zilvermeeuw. "Er zat een hele troep achter die boot, loerend op de spiering - toen een overtollige vis - die je overboord gooide. Af en toe gooide je er een hoog de lucht in. Nou, die raakten het water nooit, zo vlug waren ze erbij. Dat zijn 'goggen', zei de schipper. Dat is dialect van de Kauter (Nieuw-Namen) voor gulzige mensen. Sindsdien heb ik zowat mijn leven lang door het Land van Saeftinghe gestruind en gezien dat het klopte." Daarom heeft hij de zilvermeeuw niet lief. Het wordt in kringen van vogelaars niet altijd op prijs gesteld dat hij het uitspreekt, maar Bleijenberg heeft te veel belastend materiaal gevonden op zijn tochten door het Verdronken Land. Hij claimt meer te weten dan er in de boeken staat. "Ik kom in hoekjes waar niemand anders komt."


Agressief

Dat het agressieve krengen kunnen zijn, ondervond hij bijvoorbeeld aan den lijve. "Ik heb het meegemaakt als ik met groepen mensen naar de nesten ging kijken dat steeds dezelfde meeuw naar mijn kop dook. Die kende mij. Ook als ik een groep splitste, kwam hij maar op één man af, dat was ik. Ja ja, die meeuw is slimmer dan wij denken." Zo belagen ze ook andere vogels. "In juni en juli moeten ze de jonge voeren en dan hebben ze meer eten nodig dan ze kunnen vinden. Ik heb eens gezien dat er paniek uitbrak in een nest bergeenden, waar wel vijftien kuikens in zaten. Die werden aangevallen door zilvermeeuwen. Twintig minuten later waren er nog twee over." Het is ook de tijd dat bij de nesten allerhande troep is te vinden die je zo gauw niet verwacht in een natuurgebied. "Omhulsels van worsten, verpakkingen, labels. En altijd heeft het iets te maken met vlees. Dat was natuurlijk al een aanwijzing dat ze het op afval gemunt hebben. Vanaf midden jaren negentig vond ik van die smalle, aluminium plaatjes. Ze bleken afkomstig te zijn van vleesverwerkingsbedrijven in België, het waren een soort btw-labels. Die bedrijven mikten hun afval in containers die ze open lieten staan. Dat was makkelijk en goedkoop. De meeuwen ruimden het wel op!Zo kwamen die dingen in Saeftinghe terecht. Ik heb er wel driehonderd verzameld. Een keer heb ik een meeuw zes plaatjes tegelijk uit zien braken." De aanvoer van de plaatjes houdt op als de Vlaamse bedrijven worden verplicht de containers te sluiten. Maar dan begint Richard Bleijenberg aan een nieuwe verzameling. Als in 2002 botulisme uitbreekt in Saeftinghe en ook de zilvermeeuwen bij bosjes sneuvelen, mikt hij de vogellijkjes in smalle diepe geulen, in de hoop zo verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Maar eerst schuift hij bij de geringde exemplaren de ring van de poot. "In dat eerste jaar had ik er al dertig. Op honderd vogels vind je ongeveer twee ringen. Kun je nagaan hoeveel dooie meeuwen er waren. Inmiddels heb ik er meer dan honderd." Waar blijf je ermee? Het is een Thoolse ringer die hem op het juiste spoor zet. De ringen moeten naar de instituten in Nederland en België die daarover gaan. "Die hebben ze graag, zo komen ze meer aan de weet over de bewegingen van vogels."

Stortplaats

In dit geval vertelden de vondsten dat het gros van de dode zilvermeeuwen die Bleijenberg aantrof, waren geringd op de stortplaats van Zandvliet. Op zich niet verwonderlijk. Op de belt zitten veel vogels, niet in de laatste plaats meeuwen en kraaien, die wat meepikken van de kruimels die wij laten vallen. En omdat er zo veel bij elkaar zitten, wordt er veel geringd. Toch is de conclusie onweerlegbaar. "Nu kunnen we zeggen: meeuwen leven van afval." Op dit punt aanbeland durft de Saeftinghekenner zelfs nog een stap verder te gaan: zilvermeeuwen zijn de aanstichters van botulisme in het gebied. Collega-vogelaars, met wie Bleijenberg zachtgezegd niet altijd een vriendschappelijke relatie onderhoudt - hij is te veel de dwarse praktijkman zonder papieren -, twijfelen, maar zelf is hij stellig. "Ze lopen de ziekte op omdat ze in de jacht op voedsel ook bedorven afval eten. En als dan de temperatuur oploopt, hebben ze het zitten. Ik heb zoveel zieke meeuwen gezien. Dan raken ze verlamd, slepen met de vleugels nog wat over dat schor. En het is gebeurd." Hij denkt een grote bijdrage te hebben geleverd in de strijd tegen verspreiding van botulisme landinwaarts door de dode vogels in diepe geulen weg te stoppen. "Daardoor komt het volgens mij dat de ziekte de laatste jaren in binnendijks water in Zeeuws-Vlaanderen nog maar weinig voorkomt." Het wetenschappelijk bewijs ontbreekt nog. Zeker is wel dat de zilvermeeuw in Saeftinghe de laatste jaren, na een periode van gestage uitbreiding, achteruit boert.

Voedsel

Hoewel Bleijenberg daar op zich niet rouwig om is, betreurt hij de oorzaken. "Er is gewoon te weinig voedsel in dat gebied. De krabbetjes en de jonge vis waar die meeuw van moet leven, zijn er veel minder dan vroeger. De ophoging van Saeftinghe speelt ook een rol. Er zijn te weinig paaiputten omdat er minder water in het gebied komt. En dan is er nog de overgang van zout naar zoet water. Grote rietvelden krijg je, en de typische planten die daar ooit groeiden, zijn verdwenen." Hij heeft er lang genoeg rondgelopen om het te weten. Nog is hij er haast dagelijks te vinden en dat zal voorlopig niet veranderen. Richard Bleijenberg kan niet zonder Saeftinghe. Dan neem je ook troepen vuilophalers als zilvermeeuwen voor lief…

Door Jan Jansen

'Buiten gebruik?' is de titel van een wekelijkse rubriek waarin onze medewerker Piet Scheerders uit Hulst de lezer meeneemt naar oude, bijna in vergetelheid geraakte gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Vandaag een zuigflesje.

Zuig- of papfles uit de 12e eeuw.

Het hierbij afgebeelde papflesje komt uit de persoonlijke collectie van Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen. Het is bij hem in bewaring na melding bij het R.O.B.. Als Saeftinghegids en -pionier heeft Bleijenberg de Scheldeoevers jarenlang bestudeerd en afgestruind. Eén van zijn interessante vondsten is dit zuigflesje. Het is een verre voorloper van de huidige papfles. Het flesje is waarschijnlijk gemaakt in Andenne in België. Dit witte aardewerk, vaak geel geglazuurd, werd in onze streken graag gebruikt. Je vindt wel vaak scherven van dit aardewerk in de zeer oude leefbodems en in afvalkuilen langs de boorden van de Schelde, maar een vrijwel compleet flesje is daarom een erg zeldzame vondst. Het flesje is erg mooi rond van vorm, het kan vanaf boven worden gevuld en heeft een glad geglazuurd zuigtuitje: prettig om te drinken. Zo vind je langs de oevers van de Schelde herinneringen aan vroeger middeleeuws leven. Door erosie komen deze voorwerpen soms te voorschijn. Meestal verdwijnen ze dan in de diepte van de vaargeulen, maar een enkele maal spoelen ze aan op het strand. En dan hebben we weer een inkijkje in vroeger leven.

Van onze verslaggever

'Buiten gebruik?' is de titel van een wekelijkse rubriek waarin onze medewerker Piet Scheerders uit Hulst de lezer meeneemt naar oude, bijna in vergetelheid geraakte gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Vandaag het spinkruikje.

spinkruikje steentje

Het spinkruikje met steentje. (uit de persoonlijke collectie van Richard Bleijenberg)

Toen dit kruikje, gevonden langs de oever van de Westerschelde, werd onderzocht waren de meningen van de specialisten danig verdeeld. Niet over de ouderdom, het is van rond 1600, maar wel over de toepassing en het gebruik ervan. Men dacht in eerste instantie dat het een zalfpotje was, later dacht men aan een wijwatervaatje dat men kon gebruiken als men op reis was, maar na grondig onderzoek kwam men tot de conclusie dat het een spinkruikje moest zijn. Dat werd met een koord om de hals van de spinster gehangen. Zij kon met een vinger, die juist in de hals van het kruikje past, vloeistof of kleurstof aanbrengen op de wol of het vlas. Als afsluiting van het kruikje hoort er een rond steentje bij met een conisch gaatje. Daardoor werd de wol of het vlas van gelijke dikte gemaakt. De kruik is waarschijnlijk gemaakt te Raeren in België, maar ook in Duitsland werden deze voorwerpen 'gefabriceerd'. Je had er namelijk speciale klei voor nodig, die na het bakken kei en keihard werd (daar komt de term steengoed vandaan). Zo komen we van tijd tot tijd toch weer ietsje meer te weten over de leefomstandigheden van de oude bewoners van Saeftinghe en omringende dorpen van het Verdronken Land. Uiteraard kunt u ook het bezoekerscentrum van Saeftinghe bezoeken te Emmahaven, of het Streekmuseum te Hulst. Op beide plaatsen zijn vondsten uit het Verdronken Land te bezichtigen.

Door Piet Scheerders

HEINKENSZAND - De beheerder van het Verdronken Land van Saeftinghe, stichting Het Zeeuwse Landschap, verzet zich tegen grootschalig afplaggen van het brakwaterschor.

Zo’n maatregel heeft alleen zin in combinatie met het vergroten van het gebied en daardoor het terugbrengen van meer dynamiek. "Als je afplagt en je doet verder niets, dan kun je bezig blijven", zegt hoofd ecologie Chiel Jacobusse. "Het is binnen de kortste keren weer opgeslibd. En waar leidt het toe? Je maakt waardevolle natuur kapot om verloren natuurwaarden te herstellen. Dat is onlogisch." In plaats van ontpolderen van de Hedwigepolder en de Prosperpolder-Noord, is het veel beter (en goedkoper) om delen van Saeftinghe af te plaggen. Luidt het voorstel van boerenorganisatie ZLTO. Jacobusse vindt dat Het Zeeuwse Landschap (HZL) er niet omheen moet draaien en maar meteen duidelijkheid moet verschaffen. De grote waarde van Saeftinghe is de natuurlijkheid, legt Jacobusse uit. "De ongestoordheid waarmee natuurlijke processen verlopen zijn, ondanks landaanwinning maatregelen in het verleden zoals het planten van Engels slijkgras en aanleg van een dam. In Saeftinghe zie je echt tot in detail hoe land uit water verrijst. Als je gaat afplaggen gooi je iets heel waardevols weg, om iets anders dat niet-duurzaam is terug te krijgen." Jacobusse vraagt zich in praktische zin af op welke schaal er dan wel afgeplagd moet worden. "Vijftig centimeter is in een paar jaar weer teruggebracht. Saeftinghe is 3000 hectare groot. Haal eens van een kwart één meter grond weg. Dat stelt nog weinig voor, maar je hebt het dan wel over zo’n 7,5 miljoen kubieke meter klei. Waar laat je die?"

Probleem

Bijkomend probleem is dat de grond uit Saeftinghe deels vervuild is. Dat stamt uit de tijd dat vanuit België zwaar vervuild slib via de Schelde op het verdronken land neersloeg. Jacobusse: "Er zitten heel slechte lagen in. Dan kun je de grond met vrachtauto’s afvoeren naar een verbrandingsoven." En dan nog - de natuur zorgt ervoor dat de afgegraven laag in vrij korte tijd is vervangen door een nieuwe. "Laat de natuur daar eens 50 jaar over doen, of in het meest pessimistische geval eens 20 jaar", schat Jacobusse in. Het is veel beter om de natuur zelf haar gang te laten gaan, meent hij. Daarbij een handje geholpen door de mens. De verlandingsprocessen in Saeftinghe zijn te keren als het gebied wordt vergroot en een grote geul als de IJskelder wordt doorgetrokken tot in de Hedwigepolder (en liefst tot in de Schelde). Wil het helemaal goed komen, dan moet ook de zogeheten leidingendam (waarin bovengronds enkele transportleidingen zitten) weg of doorbroken worden. Er ontstaat dan verplaatsing van grond, afslag in het schor zelf en opbouw van nieuw schor, wel onder regie van de natuur. "Als wij het doen, doen we het toch niet goed", aldus Jacobusse. "Als de natuur het doet, dan gaat het geleidelijk, volgens natuurlijke processen."

Door Rinus Antonisse

NIEUW-NAMEN - Beheerder Richard Bleijenberg van de pleistoceengroeve in Nieuw-Namen denkt dat hij met de ontdekking van een vermoedelijk menselijk bot uit de Bronstijd de vondst van zijn leven heeft gedaan.

Hij deed de vondst een half jaar geleden al, maar hield zijn ontdekking stil. Dit omdat hij eerst wetenschappelijk bewijs wilde voor zijn theorie, dat hij op het hoogste punt van "de Meester van der Heijdengroeve" dit voorjaar een duizenden jaren oude crematieplaats had gevonden. Bleijenberg is er teleurgesteld over, dat de provinciaal archeologen van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) nog altijd geen duidelijkheid hebben verschaft. Met de landelijke Monumentendag - die morgen plaatsvindt - voor de deur, verbreekt hij zijn stilzwijgen. Mensen die tijdens de Monumentendag een bezoek komen brengen aan de groeve, krijgen zijn verhaal te horen. "Op de top van de heuvel van de groeve heb ik op 15 maart dit jaar een drie meter lange verbrande laag ontdekt", zegt Bleijenberg. "Houtskool, dacht ik in eerste instantie toen ik aan het schoonmaken was. Maar er zat in die laag ook een verdikking, en daarin vond ik een stuk bot. Ik ben ervan overtuigd dat het een menselijk kaaksbeen is, want in het bot zat ook nog een tand. En omdat het om onverstoorde grondlagen gaat, ben ik ervan overtuigd dat het geen bot van een varken of een ander dier is, maar van een mens." Bleijenberg meldde zijn vondst volgens de regels aan SCEZ, waarna het bot door assistent-archeoloog Hans Jongepier werd opgehaald voor nader onderzoek. Dat moet gebeuren aan de Rijksuniversiteit in Groningen, waar wetenschappers met de zogeheten koolstofdateringsmethode vast kunnen stellen of de beheerder van de groeve gelijk heeft of niet. "Maar ik heb te horen gekregen dat het daar door drukte nog altijd niet van gekomen is. Daar ben ik teleurgesteld over, want in mijn ogen gaat het om een hele bijzondere vondst." Burgemeester Jan-Frans Mulder van Hulst is het met Bleijenberg eens wat dat laatste betreft. "Ik hoop ook dat hij gelijk heeft, want het zou nog een extra dimensie geven aan de toch al bijzondere groeve in Nieuw-Namen. Ik vind ook dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet worden gegeven. Als er inderdaad nog niets met de vondst is gedaan, zal ik er bij de provincie op aandringen dat daar alsnog op korte termijn werk van wordt gemaakt", zegt Mulder. Assistent-archeoloog Jongepier had gisteren een vrije dag en was niet bereikbaar voor een reactie.

Door Harold de Puysseleijr

Pagina 1 van 5