Pioniers kunnen toegangsverbod maar moeilijk verkroppen.

NIEUW-NAMEN -Nu heel het Verdronken Land van Saaftinge officieel tot beschermd natuurgebied is verklaard heeft de O.Z.-Vlaamse vogelwacht een mapje met dia's laten verschijnen, dat bezoekers van dit unieke natuurgebied als een tastbare herinnering mee naar huis kunnen nemen. De dia-serie, bestaande uit 12 plaatjes, is vervaardigd in samenwerking met de vogelbescherming en de stichting Het Zeeuwse Landschap, die Saaftinge sinds april van dit jaar beheert.

Bij de dia’s hoort een klein boekje, waarin de bioloog George Sponselee een uitgebreide toelichting geeft. Het mapje is onder meer verkrijgbaar bij café Buijs te Emmahaven, van waaruit de gids J. Neve de bezoekers (Saaftinge mag alleen onder zijn leiding bezocht worden) door het natuurgebied loodst. De dia’s zijn gekozen uit de verzameling van R. Bleijenberg (4), H. Coppens (2), B. Grootjans (2), M. de Lyon (3) en G. Sponselee (1). Ondertussen heeft Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen, die de meeste dia’s voor het mapje leverde, de nodige bedenkingen tegen de manier, waarop het gebied beschermd wordt. "Voor mensen, die altijd voor Saaftinge op de bres hebben gestaan, er van jongs af aan aan verknocht zijn, is Saaftinge nu ook verboden gebied. Dat is moeilijk te verkroppen. Waarom is men voor die enkele mensen niet soepeler. Mijn grootste stuk recreatie is nu afgesneden." Richard Bleijenberg is één van de beste Saaftinge-kenners. Hij hield er lezingen over, vertoonde er dia-series van. Tientallen bedankbrieven liggen bij hem thuis van groepen, die hem bedanken voor zijn rondleidingen. Richard Bleijenberg deed er ook archeologische vondsten, liep de archieven af voor informatie over het gebied en hielp mee met het beschermen van de vogelstand. Voor de vogels in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen is hij nog steeds druk in de weer. Echter buiten Saaftinge. Eén ding steekt hem nog het meest: "Voor ons hebben ze borden met verboden toegang weggezet. Maar ’s winters lopen ze er te jagen. Ik heb dagen gehad dat ik honderden kogels vond. Waarom moeten wij eruit blijven en waarom mag de rijke man er op vogels en de beesten schieten"?

Van één onzer verslaggevers

Alleen de kerkklok van Grauw en wat stenen overleefden de verdronken dorpen Namen en Saeftinghe.

Nieuw-Namen/Hulst - "Waarom worden wij zo geboeid door overstroomd land? Is het de magische aantrekkingskracht van het tijdelijke en vergankelijke van mens en natuur?"

Deze twee vragen hangen aangeplakt aan de toegangsdeur van één van de kamers van het Zeeuwse Museum in Middelburg. In die kamer wordt tot en met 31 augustus een expositie gehouden over de  "Verdronken Landen van Zeeland", t.w. Reimerswaal en Saeftinghe. De beide gebieden zijn nauwkeurig in kaart gebracht en er is een groot aantal voorwerpen te zien, die in de loop der jaren zijn gevonden.

Nalatenschap

De tekst op de deur van deze museumkamer probeert een verklaring te geven voor de mysterieuze interesse die we toch allemaal hebben voor deze "Verdronken Landen". Er staat: "In de na  eeuwen teruggevonden voorwerpen worden wij herinnerd aan de macht van de natuur, zoals de stormen ons bij herhaling doen beseffen". En de historie relativerend, wordt tenslotte gevraagd: "Zijn de overeenkomsten in het leven van de Middeleeuwen en nu niet te veel groter dan de verschillen? Kijken we daarom zo geboeid vanuit ons bestaanszekerheid naar de resten van wat de bodem ons naliet?" Wat echter op de expositie over de verdronken landen opvalt, is dat de bodem van het land van Saeftinghe ons kennelijk weinig tot niets heeft nagelaten. Er is althans niets van te vinden. De verklaring daarvoor is even eenvoudig als voor-de-hand-liggend: de bekendste dorpen (Namen en Saeftinghe) liggen momenteel in de Westerscheldebodem, zodat opgravingen daarnaar niet meer mogelijk zijn. Toch heeft het Land van Saeftinghe in het verleden overigens wel eens wat prijsgegeven. De heer Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen heeft er veel losse kloostermoppen (een soort steen) gevonden, sommige geglazuurd. Volgens zijn vaste overtuiging zijn die afkomstig van het kasteel, dat ooit bij het vroegere dorp Saeftinghe aan de Westerschelde-oever heeft gestaan. (Verderop in dit artikel komen daarop terug). Vroeger waren er méér tekenen van historisch leven te vinden in het verdronken land. "Mijn schoonvader heeft mij verteld, dat hij in zijn jeugd aan de Noordpolder wel eens heeft gelopen op 3 meter dikke funderingen, vermoedelijk van het kasteel. Die funderingen zijn nu allemaal verdwenen. Maar er is een plaats waar het Land van Saeftinghe langs de Westerschelde weer wat gaat afbrokkelen, met enkele meters per jaar. Misschien dat daar ooit nog eens iets bloot komt van het oude kasteel, dan zouden we daar veel vinden. Want het kasteel is overvallen door het water. Men heeft niets kunnen redden er zijn veel mensen verdronken. Dat blijkt uit oude kerkelijke archieven van Doel, waarheen toen veel omwonenden zijn gevlucht", aldus de heer Bleijenberg.

Weg met bomen

Andere bewijzen van bewoning vond de heer Bleijenberg in 1963. Hij ontdekte een weg van de Marlemontseplaat in de richting van de Noord-schaapstal, die aan beide zijden werd geflankeerd door oude boomstronken. De weg lag op 2,5 meter min N.A.P. "En in sommige turfplaten kun je nog afdrukken van bomen zien, allemaal in zuidoostelijke richting. Die zijn kennelijk bij een zware noordwesterstorm allemaal in één keer omgewaaid. Dat kun je echter alleen bij zéér laag water waarnemen", aldus Bleijenberg, die al vanaf 1961 bezig is met zoeken naar restanten van het oude dorp Namen (dat als laatste dorp in het Land van Saeftinghe verging, en iets ten noorden van het huidige Paal gelegen moet hebben). De dorpen Namen en Saeftinghe waren de belangrijkste nederzettingen in dit gebied. Het dorp Saeftinghe werd voor het eerst als "Chavetinghe" in het jaar 821 vermeld onder de bezittingen van Lodewijk de Vrome van Frankrijk, maar in 1175 werd het totaal overspoeld door het zeewater. Door toedoen van cisterciënzer monniken werd de grond rondom het dorp weer na 1200 in cultuur gebracht. Veel bedijkingen werden echter de komende eeuwen steeds ongedaan gemaakt door overstromingen. Zo’n 100 jaar lang (van 1484 tot 1584) was het Kasteel van Saeftinghe het belangrijkste gebouw van het belangs "dorp". Het lag strategisch bijzonder gunstig aan de Schelde. Vooral in het begin van de 80-jarige oorlog tegen de Spaanse overheerser heeft het een belangrijke rol gespeeld. In 1572 werd het kasteel door Zeeuws oorlogsschepen (van de Geuzen) bezet. Op dat moment zat de Spaanse veldheer Mondragon er met 800 man verschanst om de Spaanse vloot, die vanuit Antwerpen de Schelde opvoer, te beschermen. De vloot was weg naar Goes, waar de Spaanse bezetters dringend hulp en versterking nodig hadden. De hulp kwam er door de bezetting van kasteel Saeftinghe niet: door toedoen van de Zeeuwen Joos de Moor en Bouwen Ewoutszoon werd de Spaanse vloot bij Lillo op de Schelde vernietigend verslagen. Sinds 1584 verdwenen kasteel en dorp in de golven, nadat de Staatse troepen de dijken rond het dorp Saeftinghe doorstaken. Nu ligt die plaats ergens midden in de vaargeul, waar grote zeeschepen over Saeftinghe’s stoffelijke resten heenvaren…….

Drie vogelsoorten die veel voorkomen in het Verdronken Land van Saeftinghe, v.l.n.r. kokmeeuw, drieteenmeeuw  en mantelmeeuw.

Legende

Het Land van Saeftinghe we dat nu kennen is pas gaan ontstaan na het jaar 1584. In een artikel, dat de Hulster bioloog George Sponselee schreef t.g.v. de expositie in Middelburg, wordt uiteengezet, dat de wordingsgeschiedenis niet van jaar tot jaar bekend is. “De legende van Saeftinghe vertelt, dat de vruchtbare polders rond het vroegere dorp verdronken omdat de inwoners in te grote welvaart en weelde leefden, maar dit lijkt de meest onbetrouwbare verklaring”, aldus de heer Sponselee. "Wel staat vast, dat de mens herhaaldelijk geholpen heeft bij het doen overstromen van de landerijen. Inundaties uit strategische overwegingen (tijdens de 80-jarige oorlog) werden herhaaldelijk toegepast. Zo kon het water opdringen tot bij Hulst. Regelmatig werden echter stukken land op de zee terugveroverd. Men is hiermee doorgegaan tot de 4 polders waren bedijkt, die nu grenzen aan het Land van Saeftinghe: de Van Alsteinpolder (1852), Koningin Emmapolder (1874), Prosperpolder en Hertogin Hedwigepolder (1907). Wat er toen nog onbedijkt bleef, was 30 vierkante kilometer schorren, geulen, zandplaten en slikken: het Land van Saeftinghe, van hedentedage. Het verlangen om al het verloren gegane land te heroveren bleef bestaan. Om de aanslibbing te bevorderen werd in 1924 als ‘slikbinder’ Engels slijkgras aangeplant. Bovendien werd in 1938 door de Dienst der Domeinen de rijksdam aangelegd. Door dit alles was in 1950 een groot deel van het Land van Saeftinghe rijp voor inpoldering. Maar België maakte bezwaar, omdat het Verdronken Land van Saeftinghe bij stormvloeden dienst doet als “komberging". Men vreesde bij inpoldering wateroverlast voor Antwerpen. Daar men geen overeenstemming kon bereiken, werd Saeftinghe niet ingepolderd. Het bleef behouden door een meningsverschil……

Kerkklok

Behalve de kloostermoppen is er één tastbaar bewijs overgebleven van het bestaan van gemeenschapsleven in het Land van Saeftinghe. Dat is de kerkklok van het oude dorpje Namen. Zoals bekend bleef dit dorp langer bestaan dan het naburige Saeftinghe. Namen was een dorp met rieten huisjes, met een gekasseid dorpsplein en met een stenen kerk. Ten behoeve van die kerk werd in 1664 bij Hemonie in Amsterdam een klok gegoten, die in de kerktoren bleef hangen, toen het dorp tegen 1700 onder water kwam te staan. De toren stak nog boven het water uit en vissers (of koopvaarders) brachten de klok in veiligheid. Meer dan 100 jaar stond hij in het stadshuis van Hulst. Na veel geharrewar slaagde de pastoor van de R.K.-kerk in Graauw erin, in 1806 de klok ten geschenke te krijgen van het bisdom Gent. Die klok hangt nog altijd in de toren van Grauw. "En als ik nu door het Land van Saeftinghe loop en ’s middags om 12 uur dat klokje hoor klepelen, dan krijg ik een erg tevreden gevoel, omdat dat eeuwenoude klokje van dat verdronken dorp nog altijd dienst doet", vertelde de heer Bleijenberg ons.

Expositie

Hij had de expositie in Middelburg nog niet gezien, maar is vast van plan om daar vóór eind augustus nog te gaan kijken. Tot slot een korte opsomming van wat daar zoal is te vinden: Naast gewone voorwerpen als kruiken en kannen omvat de expositie enkele bijzondere vondsten waaronder een vroeg vijftiende-eeuws beeldje, dat is gevonden op de plaats waar eens de stad Reimerswaal lag. Verder zijn er ook pijpaarden beeldjes alsmede twee schedeltypen die veelvuldig in het verdronken land zijn aangetroffen. Tevens wordt aandacht besteed aan het onderzoek dat 50 jaar geleden is verricht naar de fundamenten van de kerk van Nieuwlande (gelegen in het verdronken land ten noorden van Krabbendijke) en vondsten uit Emelisse en Wanteskuipe (Noord-Beveland). Een 25-tal opgezette vogels geeft een beeld over het unieke broedgebied dat het land van Saeftinghe heden ten dage vertegenwoordigt. De tentoonstelling sluit af met een afbeelding van Albrecht van Beieren, die in 1375 stadsrechten gaf aan Reimerswaal en een 15e eeuws portret van Jan Zonder Vrees, die in 1405 opdracht gaf de overstroomde gebieden van Saeftinghe opnieuw te bedijken. De filmvertoning is dagelijks (behalve zaterdag en zondag), vanaf twee uur te zien. Op die dagen is het museum zelf van 10 uur ’s morgens tot 5 uur ’s middags geopend. Op zaterdag en zondag is de opening beperkt van 2 tot 5 uur ’s middags.

SAEFTINGHE

821 - Voor het eerst vermeld als Chavetinghe onder de bezittingen van Lodewijk de Vrome van Frankrijk.

1175 - Dorp Saeftinghe geheel verdronken.

1200 - Na dit jaartal gaan cisterciënzer monniken van Abdij Ter Duinen en Abdij Ter Doest gronden in cultuur brengen.

1261 - Margareta, gravin van Vlaanderen, verleent Saeftinghe een eigen keur. Het grootste deel van de Vrije Heerlijkheid is bezit van de gravin van Vlaanderen.

1279 - Margareta bouwt een kasteel als vesting langs de Schelde, welk kasteel in de 15e eeuw is verdwenen.

1285 - Jan van Namen bedijkt polder van Namen.

1350 - Leys of Cheynspolder ingedijkt.

1253 - 1403 - Overstromingen doen inpolderingen grotendeels teniet gaan.

1404 - Heerlijkheid Saeftinghe weggespoeld.

1405 - Jan Zonder Vrees geeft op 17 april bevel aan edelen tot bedijking van overstroomde polders.

1484 - Maximiliaan van Oostenrijk bouwt een nieuw kasteel in de buurt van her vroegere kasteel als vlootbasis. Strategisch is dit kasteel van belang, daar het gelegen is op de hoek tussen De Hont en de Schelde ten noordwesten van Antwerpen.

1570 - Allerheiligenvloed zet grootste gedeelte onder water.

1572 - Geuzen plunderen Saeftinghe en bezetten het kasteel.

1574 - Bij overstroming komt water tot vlakbij Beveren en Hulst.

1584 - Staatse troepen steken dijken door van het dorp Saeftinghe, dat sedertdien voorgoed is verdwenen.

17e eeuw - 1914: De hertogen van Arenberg worden eigenaars van de polders en van de ruim 30 km2 schorren, die men nu noemt het "Verdronken Land van Saeftinghe".

Gegevens ontleend aan P. J. Brand: "Uit de geschiedenis van Saeftinghe", Zeeuwse Tijdschrift 1967.

Het Verdronken Land van Saeftinghe, zoals het in het midden te zien is op deze oude kaart van Covens en Mortier, die stamt uit de 18e eeuw. Men ziet dat het Verdronken Land toen smaller was en dieper landinwaarts liep. Door overstromingen heeft het in de loop der eeuwen veel verschillende vormen gehad. Op de met pijl aangegeven stip moet het Kasteel Saeftinghe hebben gestaan.

Van onze redacteur

In het Verdronken Land van Saeftinghe

Niet alleen ornithologisch, maar ook geschiedkundig, is het verdronken Land van Saeftinghe een trekpleister. Overstroomde landen blijken inderdaad een aantrekkingskracht uit te oefenen. Zo is de h. Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen enorm geboeid door het verleden van de verdronken dorpen Namen en Saeftinghe. Hij zoekt nu al sinds 1961 naar restanten van het oude dorp Namen, dat als laatste dorp in het Land van Saeftinghe verging. We vroegen de h. Bleijenberg, die zich stilaan tot amateurarcheoloog heeft ontplooid, naar zijn bevindingen.

Nalatenschap

De bekendste verdronken dorpen, Namen en Saeftinghe, liggen in de Westerscheldebodem, zodat opgravingen uiteraard niet meer mogelijk zijn. Toch heeft het Land van Saeftinghe in het verleden wel eens wat prijsgegeven. De h. Bleijenberg heeft er immers veel kloostermoppen, een soort steen gevonden waarvan sommige geglazuurd zijn. Volgens zijn vaste overtuiging zijn die afkomstig van het kasteel, dat ooit bij het vroeger dorp Saeftinghe aan de Westerschelde-oever heeft gestaan. Vroeger waren er meer tekenen van historisch leven te vinden in het Verdronken Land. "Mijn schoonvader heeft me verteld, dat hij in zijn jeugd aan de Noordpolder wel eens heeft gelopen op een drie meter dikke funderingen, vermoedelijk van het kasteel. Misschien dat ooit nog weleens iets van het oude kasteel zichtbaar wordt, want dan zouden we daar ongetwijfeld erg veel vinden. Het kasteel werd immers overvallen door het water. Men heeft niets kunnen redden en er zijn veel mensen verdronken. Dat blijkt uit oude archieven van de gemeente Doel, waarheen toen veel omwonenden zijn gevlucht", aldus de h. Bleijenberg.

Kerkklok

Behalve de kloostermoppen is er één tastbaar bewijs overgebleven van het bestaan van gemeenschapsleven in het Land van Saeftinghe. Dat is de kerkklok van het oude dorpje Namen.  Zoals bekend bleef dit dorp langer bestaan dan het naburige Saeftinghe. Namen was een dorp met rieten huisjes, met een gekasseid dorpsplein en met een stenen kerk. Ten behoeve van die kerk werd in 1664 bij Hemonie in Amsterdam een klok gegoten, die in de kerktoren bleef hangen, toen het dorp tegen 1700 onder water kwam te staan. De toren stak nog boven water boven uit en vissers of koopvaarders brachten de klok in veiligheid. Meer dan 100 jaar stond hij in het stadhuis van Hulst. Na veel geharrewar slaagde de pastoor van Grauw erin, de klok in 1806 van het bisdom Gent ten geschenke te krijgen. Die klok hangt nog altijd in de toren van Grauw. "En als ik nu door het Land van Saeftinghe loop en ’s middags om 12 u. dat klokje hoor klepelen, dan krijg ik een erg tevreden gevoel, omdat dat eeuwenoude klokje van dat verdronken dorp nog altijd dienst doet", verteld de h. Bleijenberg ons.

Door E.O.

De graafwerkzaamheden ten behoeve van de uitbreiding van de Antwerpse haven zijn weinig landschapsverfraaiend te noemen, maarzoals elke medaille heeft ook deze haar keerzijde. De baggerwerkzaamheden vinden plaats tot op de grote diepte en men doorbreekt heel wat aardlagen die daar al duizenden jaren ongestoord liggen en waarin overblijfselen van een vroegere dierenwereld te vinden zijn. Soms zijn het resten van dieren die thans nog leven, maar er zijn ook vondsten bij van uitgestorven soorten.

Dank zij baggeraars van Nieuw-Namen en Kieldrecht hebben we heel wat materiaal in handen gekregen en dit ter beschikking gesteld van het Zoölogisch Museum van de Rijksuniversiteit Utrecht. We bieden ons graag aan, overcompleet materiaal, dat men kwijt wil, door te zenden, al is het misschien beter het in de streek te houden en het tezijnertijd ter beschikking te stellen van het Museum van de Oudheidkundige Kring te Hulst, eventueel het Terneuzens Museum of het Zeeuwse Museum te Middelburg. Ook als men een stuk niet kwijt wil, kan het toch ter determinatie worden aangeboden. Men kan wel eens weten wat men in huis heeft, nietwaar? Dit is onder andere gebeurde met de schedel afgebeeld op bijgaande foto. Het materiaal is nog te Kieldrecht aanwezig. Aan de hand van een zestal foto’s kon dr. D.P. Bosscha Erdbrink uit Utrecht de vondst determineren als behoord hebbend aan een wolharige neushoorn. De twee ruwe plekken op het snuitgedeelte geven de plaats aan waar bij het levende dier de twee grote hoorns stonden. Na de ijstijden, zo’n dikke tienduizend jaar geleden zijn deze dieren uitgestorven. Behalve nogal wat restanten van de wolharige neushorens, een onderkaak van een rund, een schouderblad van een hert, stukken stoottand van een mammoet, delen van een reuzenhert, en kiezen van diverse soorten zijn er ook bijzondere vondsten gedaan. Zo kregen we in 1973 een onderkaak van een kleine neushoorn, die niet onder een Nederlandse naam is beschreven. Het dier moet in het Midden- Pleistoceen geleefd hebben, zo tussen tweehonderdduizend en achthonderdduizend jaar geleden. Het was de eerste vondst voor België. Uit Nederland kende men een schedel gevonden bij het Zwarte Water.  Een ander belangrijk stuk in die partij was een lendewervel van een grottenleeuw, het derde bekende stuk uit het Nederlands-Belgische gebied en de eerste aangetroffen wervel. De grottenleeuw is ongeveer van dezelfde lichting als de hierboven genoemde neushoorn. Hij moet anderhalf tot tweemaal zo groot geweest zijn dan de grootste recent levende leeuw. Helaas komt er tegenwoordig niet veel materiaal meer beschikbaar. Vroeger baggerde men met de emmerbaggermolen en dan was het opgeviste materiaal gemakkelijk te zien en had men de tijd om de dingen apart te houden. De moderne baggertuigen zijn zo geconstrueerd, dat het moeilijk is nog iets in het vizier te krijgen; het materiaal komt terecht in gesloten beunen en het wordt aan de onderzijde van het schip gestort. Zo gaat veel zeer waardevol materiaal terug naar de bodem. Ook vroeger werd er veel teruggestort, want de gemiddelde baggerman had weinig belangstelling voor botten. Hij keek er niet eens naar om, alleen een ruggewervel van rond de vijftig kilo trok wel eens even de aandacht. Rest mij nog te vermelden, dat ik veel informatie en de foto voor dit verhaal verkreeg van en via een wel geïnteresseerde baggerman namelijk de heer Richard Bleijenberg te Nieuw-Namen.

De schedel van een prehistorisch dier, gevonden bij Antwerpen.

Grasduinen met George Sponselee

NIEUW-NAMEN - De heer C. Riemslag, werkzaam bij Staatsbosbeheer en vogeldeskundige heeft gisteren bij de Vlaamse Kreek in de buurt van Grave een bruine kiekendief de vrijheid gegeven. De heer R. Bleijenberg uit Nieuw-Namen verzorgde het dier, een vrouwtje, enkele dagen liefderijk nadat het erg verzwakt in de buurt van de Schelpkreek was gevonden.

Bij nader onderzoek dat de heer Bleijenberg, lid van de Steltkluut, met collega-leden instelde bleek de kiekendief te broeden aan de zestigvoetkreek. Men kwam hier pas achter na lange en omzichtige observatie van een kiekendiefnest aan deze kreek. Toen geconstateerd werd, dat alleen pakiekendief zich met het voederen van de jongen bezig hield trok men de conclusie dat het gevonden vrouwtjesdier de moeder van het nest was. Leden van de Steltkluut observeerden het bedoelde nest voor de eerste keer al op 26 april. De vinders van het nest hielden hun ontdekking geheim, omdat men bang was, dat het broedende paar verstoord zou worden. Een kiekendief is erg gevoelig voor verstoring rondom zijn broedplaats. Nadat de heer Riemslag het vrouwtjesdier gisteren had voorzien van een ring aan de poot, kon makiekendief zich hersteld en wel op eigen vleugels naar haar jongen begeven. Uit waarnemingen van Steltkluutleden en de heer Riemslag is inmiddels gebleken, dat het aantal prooivogels in Zeeuwsch-Vlaanderen weer toeneemt. Eén van de redenen zou zijn, dat er de laatste tijd minder scheutig met landbouwvergiften wordt gewerkt, zodat de prooien van vogels als sperwer, torenvalk, kiekendief en uil niet meer vergiftigd worden.

Enkele ogenblikken voor die bruine kiekendief zijn vrijheid herkrijgt. Links de heer C. Riemslag van Staatsbosbeheer, rechts de heer R. Bleijenberg uit Nieuw-Namen die het dier heeft verzorgd.

Van één onzer verslaggevers

IN DEN DULLAERT

HULST- Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen is niet alleen geboren en getogen in de unieke schorren van het Land van Saeftinghe, hij legt ook een levendige belangstelling voor de geschiedenis van het gebied aan de dag.

Vrijdagavond verteld hij erover tijdens een bijeenkomst die door De Steltkluut op touw is gezet. Dat gebeurd in Den Dullaert. Iedereen is dan hartelijk welkom. Richard Bleijenberg, die zijn verhaal met zelfgemaakte dia’s illustreert zal het niet alleen over planten en dieren in het gebied hebben, maar vooral ook over het botulisme in de afgelopen jaren en over de opgravingen en vondsten van overblijfselen uit het Verdronken Land. De bijeenkomst begint om acht uur.

Richard Bleijenberg temidden van enkele vondsten uit het Land van Saeftinghe.

Van één onzer verslaggevers

De otter is al lang een van de soorten waaraan ik eens aandacht wilde besteden, maar… hoe kom je aan een foto? Daar is vrijwel niet aan te geraken, of je moet een bestaande ergens kopen, en om de lezers toch enig idee te geven hoe zo’n dier er uit ziet, dan maar een van een opgezet exemplaar. En komt alle zo’n beetje tegelijk. Toevallig bood R. Bleijenberg van Nieuw-Namen me een foto aan van de nu 54- jarige Frans de Lee van Kieldrecht. Op het plaatje is hij ongeveer 14 jaar oud, dus de foto is uit de jaren 1938 tot 1940.

Frans de Lee op jeugdige leeftijd met een otter, die in een wolfijzer was gelopen.

Het dier in zijn hand is een otter. Bovendien wist iemand dat er bij Th. Peeters op de Zeildijk in Hulst een opgezette otter stond en die mochten we fotograferen. Duidelijk zien we dat dit dier dezelfde slanke vorm heeft als wezel en hermelijn, evenals de otter, marterachtigen. Maar de otter is helemaal aan het waterleven aangepast; stroomlijn, dichte haarvacht met stijve, waterafstotende haren, kleine oorschelpen, afsluitbare oren en neusgaten en zwemvliezen tussen de tenen. We mogen daarbij niet vergeten dat dit dier een lichaamslengte van ruim 80 centimeter kan halen en de staart ook nog eens 55. Dat zijn dan wel maxima, maar een otter die van neus- tot staartpunt een meter meet, is geen uitzondering.

Algemeen

In ons krekenrijke gebied was tot 1940 de otter zeer algemeen. Op de Grote Kreek bij Kieldrecht waren er voor 1940 rond de twintig stuks aanwezig, aldus F. de Lee. In 1948 zag hij er nog een moederdier zwemmen met 5 jongen er achter aan. Maar daarna is het snel achteruit gegaan. En niet alleen daar, maar ook op onze kreken. De otter werd gezien als uitermate schadelijk voor de visserij. Het werd dan ook fel vervolgd, ja lange tijd zelfs was de jacht er op geopend. In de veertiger jaren begint dr. Brouwer een onderzoek naar de (landelijke) otterstand en hij komt tot de verontrustende conclusie dat de soort op veel plaatsen te vinden is. Enkele jaren later wordt die verontrusting gedeeld door de regering en de jacht wordt bijna nergens meer geopend. Maar bijvoorbeeld in 1954 nog wel in de gemeenten Westdorpe, Sint Jansteen, Hulst, Axel, Vogelwaarde enzovoorts. Min of meer systematisch alle gemeenten met grote kreken binnen hun grenzen. Ook in enkele delen van onze noordelijke provincies waren ze nog vrij. Zover mij bekend zijn ze in België nooit beschermd geweest.

Een opgezette otter.  Levend zijn ze natuurlijk nog mooier.

Een andere bedreiging voor otters waren strenge winters. En die hebben we na 1940 diverse gehad. De otter zoekt zijn voedsel hoofdzakelijk onderswater en in de winter moet hij dat onder het ijs doen. Hij verraadt zich dan door een bellenspoor. Bovendien zwemmen ze zich, na opgejaagd te zijn, vast in smalle slootjes waar ze dan onder het "bolijs" (ja hoe heet dat witte ijs boven een lucht of moerasgasbel in het Nederlands? Bomijs?) klem zitten. Ook werd er gewerkt met klemmen. Het exemplaar gevangen door De Lee was in een wolfsijzer gelopen. De meeste van de thans nog bestaande opgezette exemplaren in onze regio dateren allemaal uit die jaren, maar ook in 1956 zijn er nog gevangen, al mocht het toen al niet meer. Daarna is het vrijwel afgelopen: er is geen schade meer, de jacht gaat niet meer open, maar er zijn ook geen otters meer. Gezegd moet worden dat een otter die zich aan visfuiken gaat vergrijpen zeer schadelijk is. Niet zozeer om de vis die hij eet, maar vanwege het vernielen van de dure fuiken.  En de enkele echte beroepsvisser die er nog is heeft het toch al niet breed, dus daar komt de klap hard aan. Ik weet me te herinneren dat de semi-beroepsvissers op de polderleiding tussen Vogelfort en Het Hellegat hun fuiken moesten verwijderen vanwege de otters. Dat hoeft nu niet meer, maar waren er meer otters geweest dan waren er wellicht minder muskusratten (bisamratten). Want ze eten niet alleen vis, maar ook ratten, mogelijk kuikens van eenden, meerkoeten en waterhoenders en wellicht zelfs ook de volwassen dieren. En de vis die ze eten is de grote massa, oud, ziek, zwak of misselijk. Het is dus niet uitsluitend schade zoals wij vaak in onze zwart-wit visie wel denken. 

Hoeveel?

Hoeveel zijn er nog over? Voor zover we kunnen nagaan zal dat in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen nog ergens tussen 1 en 3 liggen, meer zeker niet. Maar we weten niet alles. Voor meldingen houden we ons aanbevolen. Niet vangen uiteraard, want hij is beschermd. Nog even iets over een verwant van de otter, de hermelijn. U weet wel: in de zomer bruin, in de winter wit, maar altijd een zwarte staartpunt. Ze zijn alweer te zien in winterkleed; Frans de Lee zag er op 5 december een aan Ford Bedmar bij Clinge en G. Vieoen zag nagenoeg tezelfdertijd een bont exemplaar in de Kruispolder. Dit dier was dus nog aan het verharen. Het was in gevecht gewikkeld met een woelrat, dus kennelijk eet die niet alleen maar hazen en fazanten zoals zo vaak gedacht en beweerd wordt, maar wat natuurlijk niet waar kan zijn; als dat zo was moesten de hazen zo dicht mogelijk lopen als de haren op een hond.

Grasduinen met George Sponselee

EMMADORP - In het Verdronken Land van Saeftinghe, overwinteringsgebied van vele duizenden vogels uit Scandinavië, blijkt zich de afgelopen strenge winterperiode geen massale vogelsterfte te hebben voorgedaan. het aantal slachtoffers - enkele wulpen, wilde eenden, smienten en meeuwen - blijft ver beneden de 1 procent van het totale aantal vogels dat Saeftinghe voor kortere of langere tijd aandoet. Dit is zaterdag vastgesteld door leden van de vogelwacht Oost-Zeeuws-Vlaanderen 'De Steltkluut'.

Zij maakten onder leiding van de heer R. Bleijenberg uit Nieuw-Namen de eerste excursie sinds december. Bleijenberg: "Er was hier in de buurt nogal wat bezorgdheid over het lot van de vogels die in Saeftinghe overwinteren. Achteraf is die ongerustheid volkomen overbodig gebleken. De dieren hoeven zelfs niet eens extra gevoerd te worden: ze vinden in het gebied alles wat ze nodig hebben". De deelnemers aan de excursie - een groep van een kleine 40 mensen uit Nederland en België - troffen zaterdag vele duizenden pijlstaarten en smienten aan. Ook werden nogal wat bonte strandlopers en de zeldzame blauwe en grauwe kiekendief waargenomen. Bij de wilde eenden trad paarvorming op, niet ongebruikelijk voor februari.

Bleijenberg: "Het is weer eens bewezen dat het Land van Saeftinghe een onmisbaar gebied is". Zijn mening over het gunstig verloop van de strenge winter wordt volkomen onderschreven door de bioloog G. Sponselee uit Hulst. "Berichten dat het met de vogelsterfte alarmerend zou zijn moet ik met klem tegenspreken. Natuurlijk, zijn er wel wat slachtoffers, maar in het algemeen staat de situatie er beslist niet slecht voor."

Van één onzer verslaggevers

HULST - Het Hulster streekmuseum 'De Vier Ambachten' heeft sinds kort haar collectie oudheden uitgebreid met een zogenaamde hielbijl die dateert uit de middenbronstijd of het begin van de late bronstijd. Met dit bronzen gebruiksvoorwerp plachten onze voorouders meer dan 3000 jaar geleden burenruzies en stammenoorlogen op afdoende manier te beslechten. De hielbijl kwam letterlijk en figuurlijk boven water in 1972 bij baggerwerkzaamheden in de Westerschelde tussen Walsoorden en Doel. 

De uit Nieuw-Namen afkomstige, maar nu in het Belgische Zwijndrecht woonachtige heer E. de Maayer vond de antieke bijl toen hij tijdens zijn werk op de zandzuiger Semois in de Westerschelde op zoek was naar oude munten in het opgebaggerde zand. Niet precies wetende met wat voor een eigenaardig voorwerp hij te maken had, besloot de heer de Maayer de bijl toch maar mee naar huis te nemen, waar hij zeven jaar lang in een rommelbak bleef liggen. Door toedoen van zijn zwager, de heer R. Bleijenberg uit Nieuw-Namen, kwam het antieke strijdwapen in handen van de Hulster bioloog G. Sponselee, die meteen in de gaten had dat het hier om een zeer oude vondst ging. Daarop werd de bijl opgestuurd naar dr. Butler van het biologisch-archeologisch instituut van de rijksuniversiteit te Groningen. Deze identificeerde het voorwerp als een hielbijl uit de middenbronstijd (ca. 1200 v. Chr.) of uit het begin van de late bronstijd (ca. 1000 v. Chr.). Volgens hem gaat het om een hielbijl van Westeuropees type. De heer K. Brand van de Hulster oudheidkundige kring De Vier Ambachten vermoedt dat de bronzen bijl afkomstig is van de vroegere autochtone bewoners in de streek. Hij acht de mogelijkheid dat de bijl met het Scheldewater vanuit het binnenland is meegespoeld niet waarschijnlijk. De heer de Maayer heeft de bijl inmiddels cadeau gedaan aan het streekmuseum te Hulst, waar ze tentoongesteld ligt in de eerste zijkamer. Volgens de heer R. Bleijenberg uit Nieuw-Namen komt het vaak voor dat oude vondsten uit het Scheldewater worden opgebaggerd, maar helaas wordt het meeste volgens hem weer weggegooid.

K. Brand van het museum met de bijl.

Van één onzer verslaggevers

Op de linkeroever van de beneden-Schelde, een twintigtal km ten noorden van Antwerpen, strekken zich in de uiterste oosthoek van Zeeuws-Vlaanderen de schorren uit van het Verdronken Land van Saeftinghe. Dit gebied heeft een oppervlakte van meer dan 2500 ha., vormt één van de meest ongerepte landschappen van Nederland, terwijl schorrengebieden van deze omvang ook uitermate zeldzaam zijn in Europa. Hiervoor zijn zowel de grote schaal en het isolement van het gebied, als het grote getijverschil verantwoordelijk. Karakteristieke elementen zijn de schorren, de uitgestrekte slikken en de diep ingesneden kreken. Bovendien geeft de wisseling van eb en vloed voortdurend een ander aspect aan het geheel. 

Dit natuurgebied wordt dan ook uitermate belangrijk genoemd omwille van de avifauna, de aquatische fauna en de vegetatie. Toen we onlangs het Verdronken Land van Saeftinghe bezochten, hebben we even teruggedacht aan de woorden die de oudbewaker Frans van der Zande zaliger na een fikse storm en een enorm hoog tij water in januari 1974 uitsprak: "Zonder Saeftinghe was Antwerpen gaaf verzopen". En gelijk had hij, want als dit grote Saeftinghebekken, waar zoveel water in kan, ooit zou worden ingepolderd, zou dit betekenen dat de kaden van Antwerpen en het verdere achterland van de Schelde vaker dan nu reeds het geval is geweest, blank komen te staan. Ook een andere Saeftinghe-kenner met wie wij een gesprekje hadden, deelt bovenstaande mening. Zijn commentaar: "Een ramp als deze van februari 1953 is nog steeds niet uitgesloten. Met het samenvallen van hoog tij en een paar dagen aanhoudende noord-westerstorm kan er zich andermaal ’n ramp voordoen, die zich zal centraliseren in de boven-Schelde voorbij Antwerpen. Het volume van het Saeftinghe-bekken neemt immers jaarlijks af, door de natuurlijke ophoging van zand en planten. Wij hebben dit jaar al enkele bijzonder hoge tijen vastgesteld, waardoor heel wat nesten van visdiefjes verloren gaan. De visdief broedt precies op de hoogwaterlijn, die bestaat uit aangespoelde plantenresten of het zogenaamde veek". We willen in deze bijdrage enkele aspecten van dat unieke natuurgebied belichten. Aan het Verdronken Land van Saeftinghe wordt jaarlijks door meer dan 9000 mensen een bezoek gebracht. Tienduizenden vogels hebben hun nest in het gebied, dat in Nederland onder de natuurbeschermingswet valt, maar van alle kanten wordt bedreigd door plannen voor het Baalhoekkanaal, die regelmatig terug worden opgerakeld, door de luchtverontreiniging van het Antwerpse havengebied en door het smerige Scheldewater.

Snuffelpaal

Het is niet teveel gezegd dat we Saeftinghe nodig hebben als natuurlijke snuffelpaal. Want snuffelpalen die in een industriegebied staan, daar hoeft men de stekker maar uit te trekken en ze ‘snuffelen’ niet meer. In het natuursysteem gaat dit kunstje niet op. Als er iets verkeerd dreigt te gaan kunnen we dat direct opmerken aan het gedrag van plant en dier. Ze zijn van allerlei milieuverontreinigingen gevoeliger dan de mens en kunnen daardoor in een vroeg stadium waarschuwen voor bedreigingen die door meetnetten en snuffelpalen nog niet worden geregistreerd. Tot nu toe is de vervuiling in Saeftinghe nog niet in staat geweest veel schade aan te richten.

Bij een tocht doorheen Saeftinghe zijn hoge laarzen geen overbodige luxe.

Overal in de slikken van het Verdronken Land leven nog voedseldieren waarmee de zeevogels zich kunnen voeden. Ook de plantengroei houdt nog onbeschadigd stand. Dat is grotendeels te wijden aan de natuurlijke en ontzettende zelfreinigende werking dat een groot natuurgebied als Saeftinghe heeft.

Belangrijk

Saeftinghe is een uitermate belangrijk en waardevol gebied, zowel voor de natuurliefhebber, de ornitholoog als archeoloog. Duizenden mensen maken er jaarlijks een geleide tocht om van het ongerepte landschap te genieten. Ook voor de ornithologen is Saeftinghe ’n gebied dat regelmatig op de agenda wordt ingeschreven. Vooral de leden van "De Steltkluut", een ornithologische vereniging uit Oost-Zeeuws-Vlaanderen, maken er dikwijls excursies. Zij besteden ondermeer aandacht aan het bevorderen van de vogelobservatie- en studie en het beschermen van andere levensvormen binnen ’t werkgebied van de vereniging.

Ook archeologisch is het gebied wel belangrijk. We noemen daarbij een naam: Richard Bleijenberg uit Nieuw- Namen. Vind men hem alleen of als gids met een groep bezoekers niet in het ongerepte schorre- en krekengebied, dan is hij elders nestkasten voor torenvalken en steenuilen aan het ophangen. Als amateur-archeoloog heeft hij er al enkele interessante vondsten gedaan, waaronder een stenen bijl en potscherven. Een van zijn recentste vondsten was een runderbot, voorwerp dat volgens Piet Brandt van de Oudheidkunde Kring van Hulst honderden jaren geleden als schaats werd gebruikt. En zoals al even aangestipt mag Saeftinghe ook wel ’n openlucht-laboratorium worden genoemd. De natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied ligt vooral in het vlak van bodemkundig- en biologisch onderzoek. Met betrekking tot het bodemkundig onderzoek kan in het Verdronken Land worden bestudeerd hoe de gronden, die het overgrote deel van het Zeeuwse Landschap uitmaken, zich hebben gevormd.

Enkele archeologische vondsten die in het Verdronken Land werden gedaan.

Daarnaast wordt ook nog onderzoek van meer algemene aard verricht. Bodemkundig- en geomorfologisch onderzoek wordt er gedaan door het “Internationaal Instituut voor Luchtkartering en Aardwetenschap” te Delft/Enschede. Voor studie en onderzoek werd Saeftinghe ook al bezocht door mensen van het Delta Instituut voor Hydrobiologisch onderzoek te Ierzeke, het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen, de Rijksuniversiteit van Gent en het Rijksinstituut voor Natuurbeheer te Leersum/Arnhem.

Waardebepaling

We willen in deze bijdrage ook trachten de huidige waarde van de flora en fauna te bepalen. Door het instabiele karakter van het milieu kunnen van de hogere dieren alleen de vogels zich in het Verdronken Land handhaven. We moeten daarbij een onderscheid maken tussen de broedvogels en de doortrekkers en overwinteraars. Even een opsomming van voorname broedvogels die zich in het gebied ophouden: kapmeeuw, zilvermeeuw, storm- en zwartkopmeeuw, visdiefje, kluut, scholekster, kleine- en strandplevier, bergeend, zomertaling, wilde eend, bruine kiekendief, enz. In Saeftinghe worden eveneens broedgevallen opgetekend van enkele zeldzame en weinig algemene soorten als waterral, roodborsttapuit, blauwborst en sprinkhaanrietzanger. Hieruit is een conclusie te trekken: het Verdronken Land is een uitermate belangrijk broedgebied van het Deltagebied. Er broeden daar ¾ of meer van alle zilvermeeuwen van de Delta, terwijl van het zeldzaam geworden visdiefje een groot percentage van alle exemplaren van de Delta het Verdronken Land als broedplaats heeft. De tweede categorie van vogels die in het uitgestrekte gebied voorkomen, is die van de doortrekkers en wintergasten. De voornaamste soorten van deze tweede groep behoren tot de ganzen, de eenden, de steltlopers en de meeuwen. De ganzen die er zich ophouden behoren tot drie soorten: grauwe gans, kolgans en rietgans. Deze broedvogels van Noord- en Oost Europa brengen de winter door in de landen rond de Noordzee. In hun winterkwartier hebben ze voedselgebieden en slaapplaatsen nodig, waar volkomen rust heerst. Het gebied van Saeftinghe voldoet aan deze eis en is bovendien zowel slaapplaats als voedselgebied. Het schorre- en krekengebied herbergt ook zeer grote aantallen eenden. Door deze grote aantallen en de uitgestrektheid van Saeftinghe zijn exacte tellingen vrijwel uitgesloten, doch is het zeker, dat de aantallen in de tienduizenden lopen. In de laatste week van augustus 1966 bleken er in Saeftinghe 22.000 eenden aanwezig te zijn. Dat waren toen vooral wilde eenden en wintertalingen. Voor wintertalingen en pijlstaarten gaan door de Deltawerken belangrijke voedselgebieden verloren, waardoor Saeftinghe na 1980 voor deze soorten het enige belangrijke voedselgebied in Zuidwest-Nederland zal zijn. 

Het Verdronken Land is zeer uitgestrekt en heeft een gevaarlijk karakter. Zonder gids is het verboden terrein.

Over de aquatische fauna kan worden gezegd dat in het water drie hoofdcomponenten worden onderscheiden: het plankton, de bodembewonende soorten en de vrijzwemmende organismen, zoals vissen en garnalen. Het plankton van de Westerschelde ter hoogte van Saeftinghe bestaat grotendeels uit een mengsel van maritieme organismen, afkomstig uit de Noordzee en zoetwatersoorten aangevoerd door de Schelde. De bodembewonende fauna bestaat uit wormen, schelpdieren en kreeftachtige dieren. De vrijzwemmende fauna van de oostelijke Westerschelde wordt gevormd door vissen en garnalen. Er moet hier worden opgemerkt dat deze fauna de laatste jaren sterk is verarmd door de watervervuiling verder stroomopwaarts, waardoor verschillende vissoorten hun voortplantingsmogelijkheden hebben verloren. Belangstellenden die een tocht doorheen het ongerepte landschap van het Verdronken Land willen maken, kunnen contact opnemen met de gids, de h. Jos Neve, Middelweg 1 te Graauw (Nederland).

Door Luc Van Broeck

Pagina 1 van 2