Klasfoto Nieuw-Namen (geboortejaar 1936 - 1937)

Deze foto werd ons ter beschikking gesteld door Richard Bleijenberg, Nieuw-Namen.

Bovenste rij, van links naar rechts: Meester ven der Heijden, Honoré Roggeman (†), Guust van Roeyen, Elodie Broeckaert, Angèle Hageman, Corry de Kever, Paula de Dekcere, Gerda Jansen, Toon Verbist.

Middelste rij, van links naar rechts: Jo Kerckaert, Jacelien Pieters, Truus van Ruymbeke, Gerda van Waterschoot, Hilda Praet, Pharahilde Bossaert, Antoon de Munter, Richard Bleijenberg.

Onderste rij, van links naar rechts: Alfons Bleijenberg, Robert Weemaas, Piet van Roeyen, Adolf Goossens, Henk Vergauwen.

Honoré Roggeman is jammerlijk verongelukt aan de Antwerpse dokken. 

Meester van der Heijden wordt 88 jaar.

De overigen zijn en worden 50 jaar.

Zelf is Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen nog nooit op vakantie geweest. Het Verdronken Land van Saeftinghe, een uniek schorrengebied in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen, heeft hem zoveel te bieden, dat hij er niet aan denkt om naar verre oorden te trekken. Bleijenberg is één van die vaste gidsen van het Land van Saeftinghe, een gebied dat wordt beheerd door de stichting 't Zeeuwse Landschap. De Nieuw-Namenaar gidst jaarlijks een vijftigtal groepen door de schorren en slikken. Hij weet echt alles van het Verdronken Land, waar hij als kind in de jaren veertig speelde. Het haventje van Emmahaven was ook nog niet verdwenen onder een brede Deltadijk. "Het rook er naar teer en verse garnaal", weet Richard zich nog te herinneren.

'Gevaren niet te onderschatten'

Toen hij trouwde trok hij met vrouw en kinderen, hij heeft er vier, ontelbare malen het schor in. Het waren gelukkige tijden. Het Land van Saeftinghe gaat nooit vervelen. Vanaf 1970 leidt Richard groepen rond in het buitendijkse Schelde-gebied. Hij heeft in al die jaren ontelbaren enthousiast gemaakt voor het Verdronken Land. Thuis bewaart Richard enkele plakboeken met foto’s, die hij kreeg opgestuurd van excursiedeelnemers.

Zeehonden

De laatste jaren is de belangstelling voor het schorrengebied enorm toegenomen. Zowel op televisie als radio werd uitgebreid aandacht besteed aan het unieke gebied, waar twee schaapskudden de vegetatie kort houden. Richard Bleijenberg kent het gebied, dat wordt doorsneden door drie grote geulen, het Speelmansgat, de IJskelder en het Hondegat (hier moeten eens Antwerpse zeehondenjagers hebben gejaagd), op z’n duimpje. Kleine veranderingen vallen hem direct op. De laatste jaren is het buitendijkse gebied, totale oppervlakte een kleine 3000 ha., aan het verzoeten. Door natuurlijke aanslibbing komt het terrein hoger te liggen. Het brakke Scheldewater komt minder vaak op het schor. Dat heeft tot gevolg dat typisch brakwaterplanten zoals zeealsem of lamsoor zeldzaam worden in het Verdronken Land. Obioni, een stokachtig plantje, is nagenoeg verdwenen. Er voor in de plaats komen typische zoete planten als de gewone distel, akkermelkdistel, riet en zeebies. Richard: "Het is jammer. Het is echter een proces dat niet tegen te houden is".

Vogels

Het Land van Saeftinghe is een enorm rijk vogelgebied. De zilvermeeuwen zijn het talrijkst. Richard Bleijenberg schat het totale aantal meeuwen op 15.000 tot 20.000. De zilvermeeuwen hebben geen natuurlijke vijanden: de populatie breidt zich daarom sterk uit. Een deel van de meeuwen ontpopt zich als echte rovers en vormt een bedreiging voor de jonge bergeenden, scholeksters en tureluurs. Richard: "Het aantal tureluurs en scholeksters vermindert. Persoonlijk ben ik daar niet gelukkig mee". De meeuwen zoeken hun voedsel overal. Richard Bleijenberg heeft daar in het Land van Saeftinghe bijzondere bewijzen van gevonden. "Bij Antwerpen heb je nogal wat open vuilnisbelten, waar de meeuwen graag naar toe gaan. Ik heb hier in het schor metalen labels gevonden van slachthuizen, die waren meegenomen door de meeuwen."

Vrij zwaar

Een excursie door het Land van Saeftinghe is vrij zwaar. Onder leiding van een gids wandelt men drie tot vier uur door het schorrengebied. Richard: "Als de mensen het naar hun zin hebben, wil het wel eens vijf uur worden". In één van de laatste stukjes ‘oer’ Nederland is dan ook heel wat te zien. Een wandeling door het schor is bepaald niet zonder risico.Het water kan razendsnel opkomen. Richard: "De stroomsnelheid kan 2 meter per seconde bedragen. Dan wordt je gewoon ingelopen door het water". Het schor ingaan zonder gids, wat overigens verboden is, raadt de Nieuw-Naamse gids te sterkste af. Het zeebies en de zeeaster groeien tot op manshoogte. "Daarin kun je gemakkelijk verdwalen." Ook zijn er plaatsen met drijfzand. Bij de excursies staat de veiligheid voorop. De gidsen van ’t Zeeuwse Landschap hebben altijd een walkietalkie bij zich. In geval van nood, laatst bijvoorbeeld brak een vrouw haar enkel, kan direct om hulp worden gevraagd. Voor kindergroepen heeft Richard een zwak. "Kinderen kun je nog echt wat leren. Dat is heel dankbaar werk." Negatieve reacties na afloop van een excursie heeft de Nieuw-Namenaar in al die jaren nog nauwelijks gehad. "De mensen waarderen het enorm."    

Richard Bleijenberg.

Het Verdronken Land van Saeftinghe.

CONCLUSIE ONDERZOEK BLEIJENBERG

NIEUW-NAMEN - De bruine kiekendief levert een belangrijk aandeel in de strijd tegen de muskusrat. Tot die conclusie komt Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen, op de grond van eigen waarnemingen en onderzoek van de afgelopen jaren.

"Vaak zien we kiekendieven jaren op plaatsen waarvan bekend is dat er veel muskusratten zijn", aldus Bleijenberg. Bovendien heeft hij menigmaal de gele snijtanden van deze dieren aangetroffen in braakballen van kiekendieven. Zodra er jonge kiekendieven zijn, ziet men met name de mannetjes watergangen en sloten afspeuren. Vliegen de jongen eenmaal, dan worden op kale plekken in de rietvelden prooien uitgelegd. Behalve de kadavers van meerkoeten en konijnen zijn daarbij ook heel wat muskusratten aangetroffen. Bleijenberg stelt dat vorig jaar de muskusrattenpopulatie in de streek zeker verdubbeld is. Ook voor dit jaar verwacht hij enorme toename van dit schadelijke dier. Nou ja, schadelijk, volgens Bleijenberg heeft de muskusrat ook wel goede eigenschappen. "Ze bijten nogal wat woekerplanten af in het water en houden daarmee de waterlopen open. Dus honderd procent schadelijk zijn ze ook weer niet."

De natuurliefhebber uit Nieuw-Namen denkt dat de bruine kiekendief mee kan helpen de explosie van muskusratten in de hand te houden. "Er zijn in ieder geval niet genoeg mensen om ze te vangen. Je kunt rustig zeggen dat de vijftig tot zestig broedgevallen van de kiekendief in Zeeuwsch-Vlaanderen gratis het werk doen van een goed betaalde rattenvanger." Inmiddels zien de meeste jagers de kiekendief nog steeds als lastige veelvraat die er met het wild vandoor gaat. Hoewel het niet mag, worden regelmatig exemplaren van deze mooie roofdieren uit de lucht geknald. "De jagers lopen met oogkleppen op", zegt Richard Bleijenberg. "Ze denken dat de kiekendief er met het wild vandoor gaat. Zo links en rechts pakken ze wel eens een haasje of een konijn mee, maar dan gaat het toch vooral om zwakke of zieke exemplaren. Eigenlijk moeten de jagers blij zijn met de kiekendief, want die selecteert hun wild." Ook de boeren bezorgen de kiekendief heel wat ellende, zij het indirect. Sommigen strooien zwaar gif op de akker om eenden en duiven die van de gewassen pikken een kopje kleiner te maken. "Maar de kiekendieven eten die vergiftigde vogels dan weer op en dus sneuvelen die ook." In de zomermaanden is het schouwspel dat de bruine kiekendieven in de polders opvoeren goed waar te nemen. In juli en augustus vliegen de jonge kiekendieven uit, maar dan zijn ze ook meteen ook het kwetsbaar. De jongen moeten een hoop leren, zoals jagen. Daarom leggen de ouders nu wat stukken prooi uit en de jongen moeten daar dan op vallen. Je hoeft niet door het land te baggeren om dat te zien. Vanuit de auto op de dijk bij de Vlaamse Kreek kun je nu prachtige waarnemingen doen.

Van onze verslaggever

Witte plekken op de kaart

Sommige uitstapjes kunnen vanaf een bepaald ogenblik niet meer stuk. Die zekerheid maakt zich opnieuw van me meester op de veerboot van Kruiningen naar Perkpolder. Leunend op de reling laat ik de zomerse wind in mijn gezicht waaien. Vanaf het hoge dek kijk ik uit over de halve Westerschelde. Zeeschepen komen en gaan, meedraaiend met de bochten van de Pas van Terneuzen, het Middelgat, de Schaar van Valkenisse en het Nauw van Bath. We moeten uitwijken voor zo’n kanjer, een in Antwerpen huizenhoog opgestapeld containerschip uit Boston. Een drijvende blokkendoos in vrolijke kleuren, op weg naar het open water van de Noordzee. Boven een drooggevallen plaat hangen een paar sterns; hun doordringende gekrijs bereikt in flarden mijn oren. Tien minuten later rijd ik Zeeuwsch Vlaanderen in. Nieuw-Namen wordt door de staatsgrens in tweeën gesneden, de Belgische helft van het dorp heet Kieldrecht. Je hoeft geen scherp waarnemer te zijn om te zien waar die grens loopt: de typografie op de uithangborden en winkelruiten is opeens anders, de architectuur losser en het café schenkt Jupiler in plaats van Heineken. 

Zo belandt u op het randje van Nederland en België: neem in Breda (station) de bus van de ZWN naar Hulst. De rit duurt ongeveer anderhalf uur - maar u krijgt dan ook veel te zien - en voor Hulst stopt de bus zowel in Nieuw-Namen als in Clinge. ANWB-Toeristenkaart Noord-Brabant West.    

Ik begin mijn wandeling over Belgisch grondgebied, totdat ik na een paar kilometer een schitterende populierendijk opzoek die in de richting van Clinge voert. Ik kom grenspaal no.272 tegen (anno 1843) en  daarna, inderdaad, paal no.273. Met andere woorden: ik loop letterlijk op de grens, met mijn rechtervoet in Nederland en met mijn linker in België. Het Nederlandse landschap is strakker, de akkers zijn groter, de sloten rechter. Onder aan de dijk begint België met een stevige rietkraag, daarna wisselen akkers en weilandjes elkaar op een niet overdreven ruilverkavelde manier af. De dijk is rijkelijk voorzien van kraailook, langs de slootkanten staat het vol met wilgenroosjes en uitgebloeide smeerwortel. Boven een akker schommelt een kiekendief die plotseling met een razendsnelle kanteling in het gewas stort en zich niet meer laat zien. Dat was raak, kennelijk. Ik nader Clinge, vermoed ik, en de bijbehorende zware begroeiing. Bij een afgelegen bungalow spreek ik een mevrouw aan die het hek staat te teren. “Ah, ge moet naar Holland?” dit is niet Clinge, maar De Klinge. Ik volg haar advies op en dwaal door (jawel) dennen- en loofbosjes. Merkwaardig, die bedwelmende geur van een warm dennenbos in dit Zeeuwse. Maar er is hier meer te beleven. Smalle paadjes voeren langs idyllische waterpartijen, kleine akkers worden omzoomd door fraaie houtsingels. 

In de omgeving van Nieuw-Namen liggen de dijken erbij als spoorbanen. Als je er loopt, fluistert in ritseltaal het gebladerte van de populieren.

Met enige verbazing laat ik deze on-Zeeuwse beslotenheid achter me en steek door naar het noorden, naar het open maar allerminst saaie landschap. De route laat ik bepalen door eindeloze dijken, beplant met minstens vier rijen bomen. De wind laat de bladeren boven me ruisen zoals alleen populieren dat kunnen. Soms, na vele kilometers, voegt de ene dijk zich als spoorrails bij de andere. In de buurt van Zandberg, niet veel meer dan een naam op een kaart, krijg ik een prachtig zicht op de Vlaamse Kreek, die hier breed door het landschap slingert. Stapelwolken laten brokken schaduw over het land glijden. Lunchtijd, beslis ik. Terug in Nieuw-Namen stuit ik op de Meester van der Heijden-groeve. ‘Sleutel op nr. 15’ staat er op het hek en even later loop ik met de beheerder (Richard Bleijenberg) de groeve in. De vragen die tijdens mijn wandeling naar boven komen, kunnen meteen worden beantwoord. Het was immers te opvallend, die dennenbosjes, die put waarin PTT’ers aan het werk waren en waaruit rood zand te voorschijn kwam. En dan die namen: Heikant, Zandberg… Het blijkt dat ik geologisch beschouwd op een unieke plek sta: nergens anders komt deze rode zandlaag, gevormd in het Tertiair en zo’n 2,5 miljoen jaar oud, in Nederland aan de oppervlakte. In de put van het geologisch monumentje sta ik oog in oog met de tijd, uitgedrukt in zanderige lagen. Voor mijn voeten liggen fossiel schelpresten. De beheerder verontschuldigt zich; hij moet weg, naar zijn bewakingspost in het Verdronken Land van Saeftinghe. Ik blijf hem even nakijken. Over een paar minuten zal het miljoenen jaren oude zand aan zijn laarzen worden weggespoeld door het opkomende zeewater.

Door Toon Fey

KERSTTOCHT NAAR HET SCHOR EEN WARE VERADEMING

NIEUW-NAMEN - Vrijdagochtend tweede kerstdag, ’s ochtends om een uur of tien. Het is stil in Nieuw-Namen, erg stil. Toch hebben we hier afgesproken. De kerk van de Kauter als vertrekpunt voor een wandeltochtje in het Verdronken Land van Saeftinghe. ’t Schor, zoals ze hier in het dorp zeggen.

Het gezelschap waarmee we tegen half elf naar het uiterste oostpuntje van Zeeuws-Vlaanderen rijden is niet groot, een man of twintig misschien. Voor hen betekent het kersttochtje door het Land van Saeftinghe niets nieuws. ’t Is vaste prik: al negen jaar lang gaan ze op tweede kerstdag naar ’t schor, steevast onder leiding van gids Richard (op z’n Vlaams uitgesproken, met de klemtoon op de tweede lettergreep dus) Bleijenberg uit Nieuw-Namen. De man die het allemaal bedacht, negen jaar geleden, Roland van Damme uit Nieuw-Namen, is er dit jaar niet bij. Hij vindt dat hij het niet kan maken om mee te gaan, want ’s middags om half drie wordt zijn dochtertje gedoopt. Dat is meteen de belangrijkste reden dat de tocht dit jaar minder uitgebreid is dan anders: de meeste leden van het gezelschap behoren tot de genodigden voor de doop. Maar dat mag de pret niet drukken. Welgemoed begeeft de groep zich de blubber in van wat waarschijnlijke Zeelands belangrijkste natuurmonument is. De laarzen soppend in de slik sukkelen we naar de noordelijke schaapskooi in ’t schor, meteen de oudste die er staat. Het uitzicht verbaast me iedere keer weer. Merkwaardig: naar links kijkend zie je de uitgebreide schorren, kijk je recht vooruit dan zie je zeeschepen passeren, en kijk je naar rechts dan waan je je midden in het Antwerpse industriegebied, met als dominant hoogtepunt de koeltorens van de kerncentrale bij Doel. Over horizonvervuiling gesproken. Toch is de wandeling, zeker na een binnenhuis doorgebrachte eerste kerstdag, een ware verademing. We treffen het, het blijft droog, en als je een beetje doorstapt, merk je niks van de kou. De gids stopt af en toe, als hij wat bijzonderheden kwijt wil. "Een drijvende bom", zegt hij over een klein gastankertje dat van Antwerpen onderweg is naar de Noordzee. En even later bukt hij zich om de groep een felgroen plantje te laten zien. Het blijkt Engels Lepelblad te wezen, een plantje dat indertijd Willem Barendsz en zijn mannen op Nova Zembla in leven moet hebben gehouden. Altijd groen, bevriest nooit.

Beleefd 

Het gezelschap lijkt niet overdadig in de uiteenzetting van Bleijenberg geïnteresseerd, al wordt er beleefd geluisterd. Achterin de groep leven ex-Hulstenaren Jos Stolte en Noël Fassaert zich uit in wat bepaald hun specialisme zal blijken te zijn: het tappen van al dan niet onzinnige moppen. Er wordt veel gelachen onderweg, zeldzame vogels laten zich deze keer trouwens niet zien. We komen aan bij het doel van onze tocht, de noordelijke schaapskooi. Op het eerste gezicht een bouwval, maar het ding staat er al lang en ’t zal er nog wel een tijd blijven staan ook. Richard Bleijenberg vertelt de groep een nieuwtje, dat kennelijk  heel weinig mensen weten. ’t Staat niet in het Saeftingheboek, zegt hij veel betekend. De kooi blijkt in 1946 en ’47 bewoond te zijn geweest, door Guustje en Pelagie Zegers, die er zelfs hun wittebroodsweken doorbrachten. Guustje had een bult, was daardoor ongeschikt voor het werk bij de boer, en kon dus mooi schapen gaan hoeden in het schor. Dat wil althans het verhaal van de gids, en waarom zou dat niet kloppen. Hij geeft zijn verhaal, netjes op papier opgetekend, een persoonlijk tintje. "De noord werd tweede  kerstdag 1986 bezocht door de familie Fassaert. Een traditie die zich tien jaar lang herhaalt. Moge dit nog lang gebeuren", wenst hij de groep en zichzelf toe. Een bescheiden applaus wordt zijn deel.

Als de boterhammen op zijn, moeten we terug, en niet te traag ook. Tenslotte wacht vanmiddag de doop van Liesbeth, en de meesten kunnen daarbij niet worden gemist. En zeker niet bij het feest daarna. Toch vinden we nog tijd om onderweg ook nog even de zuidelijke kooi te bekijken. Die ziet er helemaal uit alsof een matig tot hard windstootje het bestaan ervan zou beeindigen, maar kennelijk valt dat wel mee, want we hebben pas nog een paar flinke stormen gehad, en de kooi staat nog. De doop blijkt niet alleen een langere tocht, maar ook een ander vast onderdeel van de tweede kerst in de weg te staan. Gewoonlijk wordt afgezakt, naar de "Buiskes" het café onder aan de dijk in de Emmapolder. Maar ook dat is er dit keer niet bij. De meesten spoeden zich naar huis om de laarzen en spijkerbroek te verwisselen voor molières en zondags goed. We betalen de gids (en dus de stichting Het Zeeuwse Landschap, de beheerder van het Land van Saeftinghe, die altijd geld nodig heeft) en nemen bij de auto’s afscheid. Ze weten allemaal heel zeker: "Tot volgend jaar".

Aan de rand van het schor. De gids geeft een explicatie. Foto Cor J. De Boer

Door Piet Oosthoek

Lezers reageren op DE STEM

HET GIF in de haven van Walsoorden heeft de laatste tijd veel stof doen opwaaien. Deze week beweert burgemeester Kessen dat dit afkomstig is uit de Schelde. Deze mening wil ik graag met hem delen. Zelf ben in vanaf 1952 op deze rivier actief geweest. Ik begon als vissersknecht, sleepbootmatroos en eindigde als schipper. Als men in 1952 de rivier biologisch bekeek, dus men had aandacht voor al wat er leefde, dan bemerk je nu vlug dat al het leven afwaarts van Walsoorden weg is. Ik bedoel in het water. Ansjovis, spiering, garnaal, tot zelfs mosselzaad werd er gevist op de turfbanken voor ’t land van Saeftinghe. De grote groepen zeehonden, ze zijn allemaal van onze rivier verdwenen. Nooit heb ik daar iemand zich druk om weten maken. "Het zal mijn tijd wel duren", was het gezegde bij de mensen die zagen dat er wat gaande was.

De grote industrie kwam langs beide Belgische oevers van de Schelde en stopte bij de grens. Begin de jaren zestig was dit een bekend beeld. Het graven van afvoerleidingen was te zien vanaf de rivier. Deze werd gegraven en onder de laagwaterlijn zo’n twee à drie meter weggestopt onder het laagwaterpeil. De leiding was op sommige plaatsten voorzien van een dikke glazuurlaag aan de binnenkant. Je kunt zelf wel raden waarom. Toch werd dat toegestaan en mocht men Scheldewater gebruiken voor koelsystemen en dat werd wettelijk toegelaten. Niemand maakt een fout. De wet was of is nog zo. Zelf heb ik ervaren dat bij de breuk in de afvoerpijp de smerige brei de Schelde in liep. In Antwerpen is men er zich van bewust dat wat men in de Schelde loost de weg naar de Noordzee wel zal vinden. Dat is wel zo bij de Rijn, omdat dat een eenrichtingsstroom is. We hebben het kunnen zien in het voorjaar met de giflozing in Zwitserland. In Antwerpen spuwt men afval, dat is bekend. Het meest gedurfde is het zware zuur en rotzooi afvoeren naar de Noordzee. De 'Watsy-tanker' is zo’n schip. Dat zie je ieder twaalf uur een vracht troep naar de zee brengen, want daar is nog plaats genoeg! Eén zaak is zeker: het gif bezinkt op de Scheldebodem, het wordt gestort aan boei 63, op 1000 meter van Walsoorden. Zo een baggerschip vervoert 3000 kubieke meter zand, tien ladingen per 24 uur. Leg dat eens op de Markt in Hulst! Het zand blijft niet liggen aan boei 63, dat is inmiddels al duidelijk. De volgende drempel is Hansweert en dat gaat dan weer naar Ossenisse. Als het alleen bij zand bleef, dan was het een goede zaak, want zo blijft het werk voortduren. Maar als men durft zeggen dat gif in Walsoorden afkomstig zou zijn van Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen, dan kan ik mij daar aan ergeren. Ik geef de burgemeester van Hontenisse deze keer gelijk. Ik zou Smit-Kroes durven vragen om Michiel de Ruyter, die met een waarschuwende blik over de Noordzee kijkt en met twee kanonnen daar op de kade van Vlissingen staat, om te draaien richting Antwerpen, want daar komt veel rotzooi vandaan.

Tot slot nog dit: ik ben een gelukkig mens als er een bewustwordingsproces op gang komt. Ieder ziet het gevaar dat ons milieu bedreigt. Luister zondagmorgen 21 juni naar Vroege Vogels op de Vara. Het gaat dan over onze bedreigde Westerschelde.

R. Bleijenberg, Nieuw-Namen

KIELDRECHT - De meisjesleerlingen die geboren zijn in 1937 en te Kieldrecht naar school zijn geweest, houden een reünie op 24 oktober, in café "Middelkamp" bij Mariette Verley, Dorpsstraat 12 te Kieldrecht. 

Om 18.30 uur is er een eucharistieviering, om 19.30 uur een Breugheltafel, en daarna gezellig samen zijn met aangepaste muziek. Langs deze weg doen wij nog eens een oproep aan al de 50- jarigen. Tot 24 oktober.

Thilla, Almera en Simone.

Klasfoto met leerlingen geboren in 1937. 

Bovenste rij van links naar rechts: Agnes Thomas, Alfonsine Blamberg, Almera Cordemans, Pola Vermeiren, Emmy Van Poorter, Juliana Dansaardt en Simone Lampers.

Middelste rij van links naar rechts: Philomeine Blommaert, Juliana Hageman, Germaine Vermeirsen, Clothilde Schuddings, Elza Schollaert, Angela Lockefeer, Suzanne Weemaas, en Bernice Buysse.

Onderste rij van links naar rechts: Greta de Wilde, Emerance de Wilde, Juliana de Maayer, Annie van de Velde, Leonza Geldmeyer, Raymondina van Vlierberghe en Agnes de Munck.

Het schor heeft de mensen altijd aangetrokken. Geen duizenden zoals tegenwoordig en evenmin voor 'de natuur' of 'de sport'. Nee een beperkt aantal en dat trok erin voor de kost of om een speelcent bij te verdienen. We gaan terug naar rond 1900; de Emmahaven ligt er pas, de Koningin Emmapolder is nog maar pas enkele jaren in cultuur. Toentertijd ging er niemand naar het schor, zoals we dat nu zeggen, nee, "ze gingen naar de zee".

Vissen werd met de boot gedaan: grote houten sloepen opgetuigd met kleine zeiltjes. Velen van Kieldrecht en Nieuw-Namen gingen er te voet op uit, trekkend door de grote geulen; veel meer geulen dan nu het geval is en opmerkelijk minder schor. Garnalen ving men gewoonlijk met een steekbeugel. De vangst was voor de handel, dus na het vissen moesten de garnalen gekookt worden. Daarna werden ze op planken afgekoeld, schoongemaakt en dan kwam het uitleuren. Dat ging te voet of per hondenkar tot in Sint-Niklaas en Beveren toe, sommigen zelfs tot in Dendermonde. Hard roepend trokken ze door de straten en zo trachten ze hun "marchandiese" zoals zij het noemden aan de man te brengen. Omdat er ook ’s zondags geleurd werd, ontbraken ze in de kerk en de pastoor had dan ook niet veel op met de leurders en hij niet alleen: het leurdersvolk stond niet hoog aangeschreven. De vissers waren mensen die om wisten te gaan met de natuur; een betrouwbare weersverwachting konden ze afleiden uit de stand van het getij, uit windkracht en windrichting. De onderlinge rivaliteit was groot - het ging uiteindelijk om het bestaan of een klein extraatje boven het minimum - en men hield elkaar nauwlettend in de gaten: wie door gang en houding verried dat hij zwaar geladen het schor uitkwam, kon er op rekenen de volgende keer als tweede te komen op “zijn” plekje, want waar iemand zo afgeladen kwam, dat moest wel een goede plaats zijn om te vissen.

Zeehonden

Behalve onderlinge concurrentie was er ook nog de zeehond: wat hij opeet kunnen wij niet meer vangen was het motto en hij werd dan ook vervolgd; menige zeehond is in het schor doodgestoken. Legaal overigens want van overheidswege was er reeds in 1591 een premie gesteld op het doden van zeehonden. Niet alleen de simpele vissers van de Kauter hielden er dus kromme gedachten op na! De laatste zeehond die in het schor het leven liet is waarschijnlijk in 1958 door Gustaaf de Maayer, bijgenaamd De Sterke, gedood. Hij bracht de rechterpoot keurig naar de politie want hij wilde zijn premie innen. Het heeft hem heel veel praten gekost om aan een proces-verbaal te ontkomen: het was De Sterke ontgaan dat het premiestelsel al enige tijd - sedert 1949 - was afgeschaft en dat de zeehond inmiddels een beschermde diersoort was geworden waarvan het doden strafbaar was. De meeste fervente zeehondenjager was ongetwijfeld Flor de Lee uit Lillo. Hij kende de Schelde uitstekend en met zijn boot bracht hij zeehondenjagers, sportmensen dus uit het Antwerpse bij hun buit. Het is bijna zeker dat Flor de naamgever is van de Grote geul, ’t Hondegat in het Verdronken Land van Saeftinghe. Het  Hondsgat noemde hij die; wat nu het Speelmansgat heet kende hij als het Poolse Gat. Flor was van zichzelf een stille man, maar eenmaal aan de praat over vroeger, dan kwam je veel te weten over het harde leven van weleer aan de boorden van de Schelde en Westerschelde. Bijvoorbeeld over het jagen op eenden en ganzen rond Saeftinghe met het kanongeweer. Dat was een zwaar kaliber geweer dat gemonteerd werd op de voorsteven van een roeiboot. Voorzichtig varend, alleen maar drijvend bijna, benaderde men troepen zwemmende watervogels. Binnen schootsafstand gekomen opende men het wapen, dat geladen was met een flinke lading hagel of schroot en een grote spreiding had, af tussen de vogels. In één schot werden vaak tientallen vogels buitgemaakt, maar nog veel meer wisten, weliswaar gewond, te ontsnappen, meestal om ergens anders te verkommeren. Daarom werd het wapen al in de twintiger jaren verboden, maar rond Saeftinghe is het illegale gebruik tot tegen de Tweede Wereldoorlog doorgegaan.

Botstekers

Garnalen vissen en zeehonden jagen waren niet de enige manier om in Saeftinghe en omgeving een boterham of een zakcentje te verdienen. Een zeer lonende bezigheid was het botsteken. Dat gebeurde met de harpoen of helliger, een, zeventandse riek, met weerhaken. Het was een verboden tuig omdat er veel ondermaatse vis mee gevangen werd. Postzegels noemde men die ondermaatse dieren omdat het vaak erg kleine beestjes waren. De helliger (eiliger in de streektaal) werd ter plekke gemonteerd en gedemonteerd: de riek werd verborgen in een hoge oeverwal, de steel werd meegenomen als 'gaanstok'. Meegenomen maar niet naar huis maar tot  bij boer Saeghers, die woonde op een boerderijtje nabij het huidige gasstation. Nu is het een vakantieverblijf. Tot nog niet zo heel lang geleden was daar het centrum van de schorregangers; men stalde er de fietsen; de kleren voor in het schor en de stelen van de helligers vonden een plaatsje in het wagenhuis. Als wederdienst werd er een zootje verse bot achtergelaten. Saeghers was niet de enige die vis kreeg: van tijd tot tijd verscheen er een controleur op de dijk, waarschijnlijk iemand van het visserijwezen. Ook die ging met een kluts vis naar huis, bot met gaten er dwars door. Dat moest boekdelen spreken voor wie de situatie kende, maar niettemin bleef men zo goede vrienden. Botstekers waren aparte mensen, die in het schor maar oog hadden voor één ding: vis. Honderden krijsende kokmeeuwen, duizenden ganzen, hectaren vol bloeiende zeeasters, daar hadden ze allemaal geen weet van, dat zagen ze niet, alleen de vis telde. Overigens was het botsteken met die vlijmscherpe helliger een gevaarlijk werkje: men waadde door het water en stak naar de platvissen die men onder de voeten voelde wegzwemmen. Men stak zichzelf nog wel eens raak. Meestal bleef het bij een vleeswond maar Jozef Thilleman (†) kreeg één keer zo’n stalen pin met weerhaken dwars door de voet. Wonder boven wonder was er niets gebroken maar het was geen sinecure man en helliger van elkaar te scheiden. Toch is het goed afgelopen: het zeewater werkte toen nog reinigend en de wond is zelfs niet eens gaan zweren. Staf de Sterke kende de andere vissersmannen aan hun voetafdrukken. "Een lange, smalle voet met een wat vooruitstekende grote teen, dat is Lowie Blom en onzen Deel is bij hem (Fideel de Maayer, een broer van De Sterke): een korte brede voet en een kleine stap." Aan een kleine voet, bijna als van een vrouw, met altijd de afdruk van een stok ernaast, kon hij zien dat Sjef Schuddings ook in het schor was. Sjefke was ook zo’n typische figuur. De kleren voor in het schor waren geen waadpakken zoals nu, op geen stukken na, het was zelfs geen zwembroek. Wel een afgesleten "floeren" (veloursen) broek, de pijpen afgesneden of in slierten langs de benen. De mooiste "broek" van het schor was die van Phielemonneken; laten we het maar bij zijn voornaam alleen laten. Het was een uienzakje, twee gaten erin voor de benen, opgehouden rond het midden met een touw, de rest afhangend als een soort short. Geen mens die eraan dacht te lachen met Phielemons uitmonstering. Het waren geen gemakkelijke mensen, wel stuk voor stuk karakters. Er was rivaliteit maar geen jaloezie; men hielp elkaar, samen leefden ze van en in de natuur. Ruw volk zo op het oog, maar ruzies waren zeldzaam. De opbrengst van de visserij werd voor een deel omgezet in drank en leut, vandaar ook de vele cafés nog niet zo lang geleden. Maar Sjef, Lowie, Jozef, ze vissen niet meer in het schor, ze vissen helemaal niet meer.

Een plaatje van ongeveer zestig jaar geleden. Een Nieuw-Naamse mosselleurder met zijn hondenkar gefotografeerd te Dendermonde.

Jozef Schuddings was van beroep "krekelraper"; samen met anderen viste hij op alikruiken. Die werden geraapt vooral bij Bruinisse en Dreischor. In de winter bleef men twee weken van huis, in de zomer één week. Bij strenge vorst werd de visserij gestopt;  de verzamelde alikruiken werden verkocht aan Kieldrechtse leurders die er dan in de ruime omtrek mee leurden.

Getijdegeul in het Verdronken Land van Saeftinghe.

Vissersman Van Roeyen.

Piet Praet, schipper van de CLN20.

Tekst en foto’s van Richard Bleijenberg

Saeftinghe-gids Richard Bleijenberg vertelt,

Ruim tienduizend natuur- en vogelliefhebbers brengen jaarlijks een bezoek aan het Europees vermaarde Verdronken Land van Saeftinghe. Dat gebied van schorren en slikken is lang niet ongevaarlijk en mag enkel onder leiding van een gids betreden worden. Eén van die gidsen is Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen. Richard kent het ruige landschap op zijn duimpje. Dat kan ook moeilijk anders, want Saeftinghe was al het favoriete speelterrein van Richard toen hij nog maar elf jaar was. Saeftinghe werd in die jaren nog bij uitstek bezocht door bewoners van omliggende gemeenten, zoals Nieuw-Namen en Kieldrecht. In de Emmahaven was er nog een grote bedrijvigheid, er werd gevist op garnalen, voor kinderen was 'het schor' een ideaal recreatiedomein. We zijn nu decennia later en Saeftinghe heeft een andere functie gekregen, een ontspannings- en educatieve functie zeg maar. Schoolkinderen maken er kennis met een gevarieerde fauna en flora, universiteiten doen er wetenschappelijk onderzoek, voor stadsmensen is een Saeftinghetocht een pure brok ontspanning. Richard Bleijenberg heeft die hele evolutie meegemaakt. Een gesprek met de Saeftinghe-kenner bij uitstek.

Leurders

Kieldrecht en Nieuw-Namen kenden vroeger veel leurders. Die mannen trokken door de geulen van Saeftinghe op garnalen en visvangst. De vissers, ook vrouwen deden dat, waadden tot hun kin door het water met de steekbeugel voor zich uit. De vangst was voor de handel, dus na het vissen moesten de garnalen gekookt worden. Daarna werden ze op planken gekoeld, schoongemaakt en dan kon het leuren beginnen. Dat ging te voet of met de hondenkar tot in Sint-Niklaas en Beveren toe, sommigen zelfs tot in Dendermonde. Hard roepend trokken ze door de straten om hun 'marchandiese' aan de man te brengen. Ook ’s zondags werd er geleurd, naar de kerk gaan was er dus niet bij. De pastoor had dan ook niet veel op met de leurders en hij stond niet alleen: het leurdersvolk stond niet hoog aangeschreven. Een aantal van de volkse figuren heeft Richard goed gekend. "Het waren harde bonken", weet Richard, "maar het was verrassend hoe zij de natuur kenden. Uit de stand van het getij, uit windkracht en windrichting konden zij een betrouwbare weersverwachting afleiden. Onderling was er overigens grote rivaliteit. Men hield elkaar nauwlettend in de gaten, want het ging uiteindelijk om hun bestaan of een klein extraatje bovenop. Wie door gang en houding verried dat hij zwaar geladen het schor uitkwam, kon er op rekenen de volgende keer als tweede te komen op 'zijn' plekje", vertelt Richard.

Zeehonden

Richard heeft nog meegemaakt dat tientallen zeehonden zich in de zon lagen te koesteren in Saeftinghe. Zeehonden waren niet graag gezien in dat gebied. Omdat zeehonden aanzienlijk hoeveelheden vis naar binnen werkten, werden ze gezien als een bedreiging en bijgevolg sterk bejaagd. Wanneer men de rechterpoot van een dode zeehond bij de politie kon afleveren, kreeg men bovendien een premie. Gustaaf de Maayer, in de volksmond 'De Sterke' genoemd, heeft waarschijnlijk de laatste zeehond in Saeftinghe gedood. Dat was in 1958.  Maar toen 'De Sterke' die rechterpoot ging afleveren, heeft het hem serieus wat overredingskracht gekost om geen proces-verbaal aan zijn broek te hebben. Het was de volksfiguur immers ontgaan dat het premiestelsel al jaren was afgeschaft en dat de zeehond inmiddels een beschermde diersoort was geworden. Richard Bleijenberg heeft 'De Sterke' als schoonvader goed gekend. "Toen ik in 1958 mijn vrouw leerde kennen, kwam ik terecht in een botstekersfamilie. Garnalen vissen en zeehonden jagen was immers lang niet de enige manier om in Saeftinghe en omgeving een zakcent bij te verdienen. Van mijn schoonvader heb ik enorm veel geleerd, hij kende Saeftinghe als zijn broekzak", vertelt Richard. Dat botsteken moet nogal een lonende bezigheid geweest zijn. Het steken gebeurde met een harpoen of helliger, een zeventandse riek, met weerhaken. Het was een verboden vistuig, omdat er  veel ondermaatse vis mee gevangen werd. De helliger werd ter plekke gemonteerd en gedemonteerd: de riek werd verborgen in de hoge oeverwal, de steel werd meegenomen als 'gaanstok'. Dat botsteken met die vlijmscherpe helliger was overigens lang niet ongevaarlijk: men waadde door het water en stak naar de platvissen die men onder de voeten voelde wegzwemmen. De visser in kwestie geraakte soms zelf wel eens gewond, zonder veel erg. Jozef Thilleman heeft nochtans één keer zo’n stalen pin met weerhaken dwars door de voet gekregen. Staf De Sterke kende de andere vissers aan hun voetafdrukken. Richard Bleijenberg vertelt: "Mijn schoonvader wist bijvoorbeeld aan een lange , smalle voet met een wat vooruitstekende teen dat Lowie Blom in het schor was. Stelde hij tegelijk een korte, brede voet met een kleine stap vast, dan wist hij ook dat zijn broer Fideel in het gezelschap van Lowie vertoefde. Aan een kleine voet, bijna als van een vrouw, met altijd de afdruk van een stok ernaast, kon hij zien dat Sjef Schuddings in het schor was, ook zo’n typisch figuur", vertelt Richard.

Gids

Botsteken is er voor Richard al lang niet meer bij. Dergelijke praktijken heeft hij afgezworen. Richard wordt nu vooral gewaardeerd als Saeftinghe-gids. Zijn eerste rondleiding dateert uit 1970, inmiddels hebben al honderden bezoekers aan het schorregebied Richard leren kennen als vlot verteller. Er wordt wel eens vaker beweerd dat Saeftinghe te druk bezocht wordt? "Wanneer vijf groepen van telkens pakweg 25 bezoekers dezelfde route afleggen, kan dat inderdaad storend worden voor bepaalde vogelsoorten", vertelt Richard, "maar door een goede coördinatie kan dat probleem ondervangen worden. Saeftinghe is immers 3000 ha. groot en tijdens een tocht van drie, vier uur kan men als gids maar een tiende van Saeftinghe tonen".

Wijziging

Saeftinghe is een gebied dat zich gedurig aanpast. Door opslibbing komt Saeftinghe steeds maar hoger te liggen. Steeds minder zeewater kan dus nog de hogere plateaus bereiken. Planten die vroeger in een brak milieu voorkwamen, hebben nu plaats gemaakt voor begroeiing, eigen aan zoet water. Ook de vogelsoorten wijzigen. Dit jaar bijvoorbeeld stelt Richard een  vermindering van bepaalde vogelsoorten vast, zoals de kokmeeuw en de kluut. "Die vogels zoeken andere gebieden op, door de dominantie van de zilvermeeuw in Saeftinghe. Maar het gebied blijft hoe dan ook uitermate belangrijk voor vogels. In de winter zijn het vooral grauwe ganzen en kolganzen die Saeftinghe als foerageergebied aandoen, in de zomer is het een broedgebied voor tureluren en meeuwen", vertelt Richard

Wie een tocht in het Verdronken Land wil meemaken kan daarvoor schriftelijk terecht bij de beheerder J. Neve, Middelweg 1, 4569 PA Graauw (Nederland).

Saeftinghe-gids Richard Bleijenberg: "Verdronken Land blijft me boeien: eerst als kind nu als gids".

Een foto die inmiddels al zestig jaar oud moet zijn. Een mosselleurder uit Nieuw-Namen met zijn hondenkar, gefotografeerd in Dendermonde.

     

Foto links: Jozef Schuddings was van beroep 'krekelraper'. In de winter bleef men twee weken van huis, in de zomer één week. Bij strenge winter werd de visserij gestopt. De verzamelde alikruiken werden verkocht aan de Kieldrechtse leurders, die er dan in de ruime omtrek mee leurden.

Foto rechts: Gustaaf de Maayer, beter gekend als 'De Sterke', was een Kieldrechts volksfiguur bij uitstek. "Door hem heb ik Saeftinghe nog beter leren kennen", vertelt Richard Bleijenberg.

NIEUW-NAMEN - De reiziger heeft zijn uiterste grens nog niet bereikt. Welgeluimd zit hij aan de dis op een café- terras in het dorp. Drie spiegeleieren op het bord, een glas Belgisch bier ernaast. Zelfs de achtergrondmuziek ontbreekt niet. De plaatselijke harmonie heeft zijn wekelijkse repetitieavond een eind verderop in de straat.

Fred Dijs geniet van zijn laatste avond in Zeeuwsch-Vlaanderen. Het eerste deel van de lange tocht zit erop. Een voetreis over de grens van Nederland. Een denkbeeldige lijn van 1100 kilometer. Van grenspaal naar grenspaal, van ’t Zwin in West-Zeeuwsch-Vlaanderen naar het uiterste puntje van Groningen. Met het fototoestel in aanslag en gewapend met pen en papier. In de hoop de grenzen voor het nageslacht te bewaren. Ook nadat ze zijn opgelost in een verenigd Europa.Nieuw- Namen is de laatste pleisterplaats voor de  oversteek naar Noord-Brabant. De voettocht wordt even onderbroken door het diepe water van de Schelde. In de vroege ochtend neemt Fred Dijs de veerboot bij Doel. Een kennis uit Amsterdam pikt hem aan de overkant op. De wandelaar gaat per auto naar de eerste grenspaal in de volgende provincie. De voeten komen even tot rust, maar het geweten blijft zuiver. "Het lopen is geen doel op zich , maar het beste middel om mijn doel te bereiken", schreef Dijs in zijn reisfolder. Een man met veel zelfkennis of een vooruitziende blik. Dijs is diep onder de indruk van zijn tocht door Zeeuwsch-Vlaanderen. "Het is moeilijk om alle ervaringen te verwerken en mijn gedachten op een lijn te houden", zegt hij in en terugblik op acht dagen lopen. "Ik vlieg van de ene plaats naar de andere en ik steek voortdurend nieuwe dingen op. Zo raakte ik het afgelopen weekeinde nog in gesprek met een man in Heikant, die mij alles over vlas heeft verteld. Dagelijks kom ik met interessante mensen in aanraking. Maar het ontbreekt me helaas aan tijd om mijn aantekeningen uit te werken tot een verhaal."

Paal 279 zoek

De wandelaar uit Amsterdam is meer dan 90 grenspalen tegengekomen op zijn route door Zeeuwsch-Vlaanderen. De grootste tegenslag heeft hij dapper verwerkt. En grenspaal bij Kapellebrug was onvindbaar. Zelfs met de hulp van enkele douaniers lukte het niet om paal 279 op te sporen. Dijs kan er niet lang om treuren. Nog grenspalen genoeg in Nederland. Het afscheid van de Zeeuws-Vlamingen valt zwaar, maar de reiziger moet voort. De avond valt in en de tent moet nog worden opgezet bij Prosperdorp. Aan de overzijde van de straat loopt een lid van de harmonie huiswaarts. Het logge instrument weegt zwaar in de armen. Dijs kijkt met een vermoeide blik naar zijn volgepakte rugzak. Maar zijn gezicht klaart op bij het zien van de auto, die op het punt van vertrekken staat. Een lift is snel geregeld. Grenspaal 271 wordt gageslagen door de vooruit van een auto. Een kilometer verder geeft Dijs een stopteken. Zijn stafkaart leert hem, dat nummer 270 vooraan op de schemerachtige dijk moet staan. Een ideale kampeerplaats. De wandelaar zoekt geen enkel excuus voor de autorit. Een beetje smokkelen is niet erg. Dat hoort immers ook bij de grens.

Grenswandelaar Fred Dijs in gesprek met Richard Bleijenberg.

Door Twan van Lierop

Pagina 1 van 2