Toon items op tag: Kraailook

Witte plekken op de kaart

Sommige uitstapjes kunnen vanaf een bepaald ogenblik niet meer stuk. Die zekerheid maakt zich opnieuw van me meester op de veerboot van Kruiningen naar Perkpolder. Leunend op de reling laat ik de zomerse wind in mijn gezicht waaien. Vanaf het hoge dek kijk ik uit over de halve Westerschelde. Zeeschepen komen en gaan, meedraaiend met de bochten van de Pas van Terneuzen, het Middelgat, de Schaar van Valkenisse en het Nauw van Bath. We moeten uitwijken voor zo’n kanjer, een in Antwerpen huizenhoog opgestapeld containerschip uit Boston. Een drijvende blokkendoos in vrolijke kleuren, op weg naar het open water van de Noordzee. Boven een drooggevallen plaat hangen een paar sterns; hun doordringende gekrijs bereikt in flarden mijn oren. Tien minuten later rijd ik Zeeuwsch Vlaanderen in. Nieuw-Namen wordt door de staatsgrens in tweeën gesneden, de Belgische helft van het dorp heet Kieldrecht. Je hoeft geen scherp waarnemer te zijn om te zien waar die grens loopt: de typografie op de uithangborden en winkelruiten is opeens anders, de architectuur losser en het café schenkt Jupiler in plaats van Heineken. 

Zo belandt u op het randje van Nederland en België: neem in Breda (station) de bus van de ZWN naar Hulst. De rit duurt ongeveer anderhalf uur - maar u krijgt dan ook veel te zien - en voor Hulst stopt de bus zowel in Nieuw-Namen als in Clinge. ANWB-Toeristenkaart Noord-Brabant West.    

Ik begin mijn wandeling over Belgisch grondgebied, totdat ik na een paar kilometer een schitterende populierendijk opzoek die in de richting van Clinge voert. Ik kom grenspaal no.272 tegen (anno 1843) en  daarna, inderdaad, paal no.273. Met andere woorden: ik loop letterlijk op de grens, met mijn rechtervoet in Nederland en met mijn linker in België. Het Nederlandse landschap is strakker, de akkers zijn groter, de sloten rechter. Onder aan de dijk begint België met een stevige rietkraag, daarna wisselen akkers en weilandjes elkaar op een niet overdreven ruilverkavelde manier af. De dijk is rijkelijk voorzien van kraailook, langs de slootkanten staat het vol met wilgenroosjes en uitgebloeide smeerwortel. Boven een akker schommelt een kiekendief die plotseling met een razendsnelle kanteling in het gewas stort en zich niet meer laat zien. Dat was raak, kennelijk. Ik nader Clinge, vermoed ik, en de bijbehorende zware begroeiing. Bij een afgelegen bungalow spreek ik een mevrouw aan die het hek staat te teren. “Ah, ge moet naar Holland?” dit is niet Clinge, maar De Klinge. Ik volg haar advies op en dwaal door (jawel) dennen- en loofbosjes. Merkwaardig, die bedwelmende geur van een warm dennenbos in dit Zeeuwse. Maar er is hier meer te beleven. Smalle paadjes voeren langs idyllische waterpartijen, kleine akkers worden omzoomd door fraaie houtsingels. 

In de omgeving van Nieuw-Namen liggen de dijken erbij als spoorbanen. Als je er loopt, fluistert in ritseltaal het gebladerte van de populieren.

Met enige verbazing laat ik deze on-Zeeuwse beslotenheid achter me en steek door naar het noorden, naar het open maar allerminst saaie landschap. De route laat ik bepalen door eindeloze dijken, beplant met minstens vier rijen bomen. De wind laat de bladeren boven me ruisen zoals alleen populieren dat kunnen. Soms, na vele kilometers, voegt de ene dijk zich als spoorrails bij de andere. In de buurt van Zandberg, niet veel meer dan een naam op een kaart, krijg ik een prachtig zicht op de Vlaamse Kreek, die hier breed door het landschap slingert. Stapelwolken laten brokken schaduw over het land glijden. Lunchtijd, beslis ik. Terug in Nieuw-Namen stuit ik op de Meester van der Heijden-groeve. ‘Sleutel op nr. 15’ staat er op het hek en even later loop ik met de beheerder (Richard Bleijenberg) de groeve in. De vragen die tijdens mijn wandeling naar boven komen, kunnen meteen worden beantwoord. Het was immers te opvallend, die dennenbosjes, die put waarin PTT’ers aan het werk waren en waaruit rood zand te voorschijn kwam. En dan die namen: Heikant, Zandberg… Het blijkt dat ik geologisch beschouwd op een unieke plek sta: nergens anders komt deze rode zandlaag, gevormd in het Tertiair en zo’n 2,5 miljoen jaar oud, in Nederland aan de oppervlakte. In de put van het geologisch monumentje sta ik oog in oog met de tijd, uitgedrukt in zanderige lagen. Voor mijn voeten liggen fossiel schelpresten. De beheerder verontschuldigt zich; hij moet weg, naar zijn bewakingspost in het Verdronken Land van Saeftinghe. Ik blijf hem even nakijken. Over een paar minuten zal het miljoenen jaren oude zand aan zijn laarzen worden weggespoeld door het opkomende zeewater.

Door Toon Fey