1991.11.23 Gazet van Antwerpen: Schatten uit de Schelde

Geschreven door RtC

"Aan schatgraverij wordt grof geld verdiend, zonde dat geschiedenis verloren gaat"

Hulst - Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen, dat is een deelgemeente van Hulst, was amper tien jaar toen hij al rondtrok in het Verdronken Land van Saeftinghe. Dat gebied was toen nog onbeschermd en vrij toegankelijk. Saeftinghe was in die dagen een geliefkoosde plaats voor stropers en vissers, tot het midden van de jaren zeventig tot natuurreservaat werd uitgeroepen. Er kwamen borden: "Eigendom Staatsbosbeheer. Verboden toegang". Richard, ooit zelf nog stroper, werd Saeftinghe-gids en amateurarcheoloog. 

In zijn woning aan de Kerkpad toont hij ons fier enkele van zijn vondsten. Het gaat bijna allemaal om aarden voorwerpen, die dateren uit de Middeleeuwen. Maar Richard, lid van de Archeologische Werkgroep uit Hulst, voegt er meteen aan toe dat zijn "schatten" allemaal keurig geregistreerd staan en dat de meeste vondsten plichtsbewust worden afgestaan aan het Hulsterse museum. Waar nu de Westerschelde stroomt, situeerden zich ooit dorpen als Namen, Sint-Laureins, Weele. Al die parochies zijn weggespoeld. De holle oevers van  de Westerschelde, waar gedurig het proces van erosie speelt, geven af en toe iets van het verleden prijs.

Verdronken dorpen

Vaak treffen we leefbodems aan met resten van voorwerpen die door mensen gemaakt en gehanteerd werden.

Schatgraverij

“Dat kan gaan van potten, kruiken en haarkammen tot zelfs fluitjes”, zegt Richard. “En geloof me of niet”, gaat hij verder, “wanneer ik zo’n voorwerp opgraaf, dan doet me dat iets en besef ik dat ik ter plekke een stukje historie in handen heb”. “Op de zandrug daar”, wijst de amateurarcheoloog, “moet het kasteel van Saeftinghe gestaan hebben. Mijn schoonvader vertelde me dat hij op meters dikke muren heeft gelopen. Het kasteel is verzonken, maar op een dag zal de Schelde het weer boven woelen”, gelooft Richard.

Richard en zijn collega’s van de archeologische werkgroep “Vier Ambachten” melden hun vondsten plichtsbewust aan de Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek, kortweg ROB. In Nederland schrijft de Monumentenwet immers voor dat vondsten moeten gemeld worden. Maar in de praktijk blijken Richard en zijn kompanen eerder een uitzondering te zijn.

“Met de metaaldetector op schattenjacht”

In Zeeuws-Vlaanderen wordt men immers al jaren geconfronteerd met heuse “schatgravers” die er met de metaaldetector op uittrekken. Hun vondsten, waarvan er sommige in waarde variëren van enkele honderden tot meer dan tienduizend gulden, komen in Zeeuwse antiekwinkeltjes terecht. De daar geëtaleerde kruiken krijgen niet zelden de vermelding “Uit het Verdronken Land van Saeftinghe“ opgeplakt. Een kwestie van waardeverhoging. Het dorp Goes blijkt zowat het centrum van het lucratieve handeltje te fungeren. Antwerpenaren zijn er overigens graaggeziene en kooplustige klanten.

“Leeggestolen”

“Mooie pot hé”, zegt ons een antiquair uit Goes. “Komt uit de Oosterschelde. De visser die hem bracht wilde geen geld, maar een auto. Ik gaf hem een Ford Sierra”, zegt de “commercant” doodleuk.

Handeltje

Archeologie als handel? “Dat mag je wel stellen”, vertelt een medewerker van de Rijksdienst Oudheidkundige Bodemonderzoek in Zeeland, “de schorren en slikken worden leeggestolen”. De ROB medewerker schat dat, ondanks de meldingsplicht, slechts één procent van de vondsten is aangegeven. Het gaat meestal om vondsten van Middeleeuwse oorsprong zoals aardewerk, bronzen en tinnen kannen en sieraden zoals spelden, oorringen, riemgespen en insignes. Ook zijn er vaak geglazuurde Middeleeuwse bakstenen losgewrikt uit de oude fundamenten en over de dijk gesjouwd. “Die stenen noemen wij kloostermoppen”, licht Richard toe. “Het zijn grove Middeleeuwse bouwstenen, door de Vlaamse abdijen in Zeeland geïntroduceerd. De monniken bakten ze en droogden ze op een bed van stro. De sporen van het stro staan vaak nog in de steen afgedrukt”. Volgens het dagblad “De Stem” is het in Zeeuws-Vlaanderen nu zo dat gegraveerde dekstenen van oude sluisjes worden gestolen. Uit het Museum van Hulst verdween onlangs nog een kostbare bronzen bijl. Elders vragen slopers geld aan oudheidkundigen die bouwplaatsen willen uitgraven: duizend gulden voor een beerput.

Doodzonde

Onze gids in het wereldje van archeologen, goedwillende, amateurs en echte schatgravers, Richard, vindt dat het zo nog moeilijk verder kan: “Geef toe dat ik niet overdreven heb dat er grof geld wordt verdiend op illegale wijze. Doodzonde toch dat de geschiedenis zo verloren gaat”, besluit Bleijenberg.

Richard Bleijenberg met gevonden vaatwerk in de keuken. Foto Meyers

Door Luc van Broeck