1993.06.26 BN De Stem: Saeftinghe

Geschreven door RtC

De sirene roept uit IJskelder en Rotte Geul

Richard Bleijenberg uit het grensdorp Nieuw-Namen struint al bijna een halve eeuw de schorren en slikken van Het Verdronken Land van Saeftinghe af. Als hij een paar dagen niet ‘over de dijk’ is geweest, begint het lijf te kriebelen en het bloed te borrelen. Saeftinghe roept en Bleijenberg kan die lokroep niet weerstaan. Niet dat hij dat zou willen overigens. Hij laat geen gelegenheid voorbij gaan om de lof van het brakwatergebied te zingen. Als gids van Het Zeeuwse Landschap, beheerder van Saeftinghe, heeft hij de gelegenheid om zijn lofzang aan vele mensen te laten horen:  als een sirene lokt hij ze mee naar Rotte Geul en IJskelder…

Richard Bleijenberg plukt een minuscuul plantje tussen het slijkgras van het schor uit. In een plasje water trekt hij het plantje langzaam aan zijn steeltje naar beneden. Net voor het water de bloemkroon bereikt, sluiten de lichtroze blaadjes zich. De oplossing van de natuur tegen de golf zout water die de grote schijnspurrie bij elke vloed overstroomt. Groep acht van de Terneuzense basisschool Op de Hoogte kijkt ademloos toe. Wat knap van zo’n pietepeuterig plantje om net op tijd de deur dicht te doen. Bleijenberg maakt handig gebruik van de verbazing van de negen schoolkinderen om hen een moralistische levensles mee te geven. "Jullie hebben net een wonder gezien. Een klein plantje dat zichzelf beschermd tegen de zee. Twee keer per dag. Maar je moet het wèl zien. Als je goed kijkt en die kleine, mooie dingen ziet, ben je pas een rijk mens. Niet als je alleen de belangstelling hebt voor gouden sieraden en grote, dure apparaten die moeilijk af te betalen zijn." De leerkrachten Sonja de Mul-van Hest en Frank Boussen horen de preek geamuseerd aan. Het is intussen al traditie om met groep acht tijdens het ‘afscheidskamp’ een halve dag het schor in te trekken. Een rondleiding door Bleijenberg beviel een jaar of wat geleden zo goed dat Op de Hoogte direct contact met hem opneemt voor de rondgang door het schor. “Bleijenberg weet niet alleen alles over het natuurgebied, hij weet het ook nog zo te brengen dat hij de aandacht van de kinderen drie, vier uur lang vasthoudt”, verklaart Boussen. De Saeftinghe-gids heeft er ook plezier in om de scheidende leerlingen van Op de Hoogte rond te leiden. De rooms-katholieke school uit Terneuzen is niet zo groot en het is voor de gids wel eens prettig om zijn verhaal niet op een, al dan niet gemêleerd, gezelschap van dertig of veertig mensen te hoeven afstemmen. Negen leerlingen, twee leerkrachten, de dochter van directrice De Mul en een verslaggever; een overzichtelijk groepje. De geheimen van het verdronken Land heeft hij al duizenden keren, gedeeltelijk ontsluierd. Toch is Richard Bleijenberg iedere keer opnieuw even enthousiast en ook bij de leerlingen van Op de Hoogte weet hij weer de juiste snaar te raken. Hij voert de ‘milieubeheerders van de toekomst’ weliswaar een aantal levenslessen over de natuur, maar zorgt er voor dat het niet al te belerend wordt. Van de overdreven zorgzaamheid van de ‘groene jongens’ van de milieubeweging moet hij niet veel hebben. Als Bleijenberg zijn gasten uitleg geeft over het blad van de zeebies, de ‘deodorantgeur’ van de zee-alsem of de smaak van de zouterik, dan plukt hij een paar plantjes en laat de mensen ruiken en proeven. “Volgens de groene jongens ben ik dus geen goede gids, want je mag niks plukken. Maar ach, die paar plantjes komen wel weer terug. Het schor is tenslotte geen dood museum, het leeft”, zegt de natuurmens. Overal in Saeftinghe is te zien dat Bleijenberg gelijk heeft. Zelfs die op het eerste gezicht vervuild lijken, zijn voorbeelden van de kringloop van het leven. “In de groene en bruine smurrie die zich aan de boorden van de geulen ophoopt, zitten algen. Voedsel voor garnalen, krabben en springstaarten, beestjes die op hun beurt weer worden opgevreten door andere beesten. De plasjes olievlekken die op het water drijven zijn ijzerhoudende bacteriën. Daardoor komt er een soort metalen plaatje op het wateroppervlak.  Een plaatje dat zo dun is dat de mens het nooit kan namaken.” De planten werken ook als ‘vervuilingsmeters’. “Kijk, de punten van de zeebies hier zijn bruin. Dat is niet omdat het plantje te weinig water krijgt, maar de top is gewoon verbrand door de gassen en andere stoffen die de fabrieken uit het Antwerpse havengebied uitstoten”, legt Bleijenberg uit. Vanuit Antwerpen komt meer rotzooi Het Verdronken Land binnen. Via de Westerschelde natuurlijk, maar ook via de ‘Luchtpiraat’ van Saeftinghe: de zilvermeeuw. Tureluurs, scholeksters, grutto’s en kiekendieven scheren krijsend over de schorren en slikken. Maar het meeste leven maken de zilvermeeuwen, de enige vogels waar Bleijenberg niet enthousiast over kan worden. De alleseters vinden in Antwerpen makkelijk voedsel. Met duizenden tegelijk zwermen ze rond bij de slachthuizen in de havenstad. De buit nemen ze mee naar Saeftinghe, zodat afgekloven kippekoppen, botjes, braakballen en ‘andere zaken die hier niet thuishoren’ op zandplaten in de zon liggen te rotten. In het recente verleden leidde dat enkele keren tot ‘gelukkig beperkte’ vogelsterfte door botulisme, herinnert de gids zich.

Graftombes

Bleijenberg ziet de picknickplaats van de meeuwen liever niet uitgroeien tot grafveldje. Maar eind vorig jaar was hij razend enthousiast toen hij aan de rand van de IJskelder een aantal geraamtes aan de oppervlakte zag komen. Onderzoek van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek wees uit dat de opgegraven grafresten uit de elfde eeuw dateerden. “Tot dan toe dateerden de oudste vondsten van menselijk leven uit de dertiende eeuw. De vondst van graftombes heeft Saeftinghe dus in één klap tweehonderd jaar geschiedenis opgeleverd.” Van de graven is intussen al bijna niets meer terug te vinden. Bleijenberg: “De Westerschelde is het voormalige grafveld, waarschijnlijk van het toenmalige dorp Weele, dicht genaderd en vandaag of morgen zal de hele begraafplaats wel in de rivier verdwijnen. Door de zuurstof die er nu bijkomt, vergaan de doodskisten snel, maar de botten van de geraamtes worden misschien volgende maand al door baggerschepen opgezogen.” De dood trekt zich dus weer eens terug uit Het Verdronken Land. Nieuw leven stroomt de geulen weer in. Bleijenberg heeft onlangs voor het eerst sinds jaren strandgapers gezien. “Zékers noemen wij die hier. Als klein jochie gebruikten wij die schelpen als waterpistooltjes. Als je er op de goede manier op kneep spoot de straal wel drie meter ver.” De leerlingen van Op de Hoogte hadden tot nu toe nauwelijks vragen. Maar ze vragen Richard nu meteen om even een paar zékers op te rapen. De teleurstelling druipt van de gezichten als Bleijenberg meedeelt niet ogenblikkelijk bruikbare strandgapers te zien liggen.

    

    

Door René Hoonhorst