Toon items op tag: Schrabbers

Nomaden jaagden 9000 jaar terug op elanden in Saeftinghe

EMMADORP / MIDDELBURG - Nomaden zwierven zo’n 8000 tot 9000 jaar geleden reeds ronddoor het Verdronken Land van Saeftinghe. Ze jaagden daar op elanden, reeën, zwijnen en ander wild, verzamelden bessen en vruchten en hielden wat vee. Een van hun kampementen bevond zich in de omgeving van het lichtbaken Marlemont, op een zandrug, nabij de vaargeul in de Westerschelde.  

Hans Jongepier van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Middelburg vond daar de afgelopen jaren, tijdens verschillende expedities samen met Saeftinghe-gidsen Richard Bleijenberg en Jean Maebe, zeer duidelijke aanwijzingen voor in de vorm van vele honderden vuurstenen. Hij vond onder andere bewerkte klingen (messen), schrabbers om huiden schoon te maken, pijl- en zaagspitsen en zogenoemde kernstenen uit de begin van de middensteentijd. In die periode was er nog geen sprake van een echt Verdronken Land. "Het zeeniveau was zo’n vijftig tot honderd meter lager dan nu. Het was dus een echt droog gebied," aldus Jongepier. De meeste gevonden vuurstenen zijn zogenaamde donkerblauwe Noordzee-vuurstenen, ronde platte stenen die nu ook nog aanspoelen op de Zeeuwse stranden. Maar ook trof hij stenen aan die afkomstig zijn uit Henegouwen in België. Jongepier vermoedt dat de nomaden uit Saeftinghe die Belgische stenen ruilden met andere jagers. Maar hij denkt ook dat ze expedities uitzonden om zelf die stenen te zoeken. Afgelopen dinsdag trof hij ook potscherven en vuurstenen aan uit de nieuwe steentijd, 4000 tot 2000 jaar voor het begin van de jaartelling. Die vondst wijst er volgens hem op dat destijds het gebied bewoond was door landbouwers. "Mensen die zich daar permanent hadden gevestigd." De gidsen Richard Bleijenberg en Jean Maebe vonden de eerste vuurstenen in januari 1995 aan de zeezijde van het Verdronken Land, op een afstand van zo’n anderhalf uur lopen van het bezoekerscentrum. Op die dag was de waterstand zeer laag door een combinatie van springtij en een forse zuidoostenwind. Bleijenberg seinde Jongepier in en samen trokken ze de afgelopen jaren enkele malen naar die vindplaats.  Vaker kon niet omdat die plaats slechts enkele keren per jaar één tot anderhalf uur droogvalt. Eenmaal zelfs, vorig jaar maart, konden ze alleen maar bij de bewuste plek komen door gebruik te maken van twee kompassen. Want die dag was het zeer mistig, met een zicht van niet meer dan een meter of tien. Gelukkig hadden ze zich niet laten weerhouden door de mist, want bij aankomst zagen ze dat door enkele stormen de grond was weggespoeld en vele vuurstenen voorwerpen voor het oprapen lagen. Ze vonden onder andere twee zogenoemde vuurstenen afslagen, restmateriaal. Het bijzondere is echter dat die twee stukken steen aan elkaar passen. Jongepier stelt dan ook in een artikel in het blad van het Zeeuwse Landschap dat de vuursteen ter plekke is bewerkt. De vindplaats is volgens hem dan ook niet een plek waar de jagers even halt hielden, maar een plaats waar ze soms maanden verbleven. Hij denkt dat het een goede plak was om uit te kijken naar wild. Jongepier is momenteel bezig met het onderzoek van de gevonden vuurstenen en potscherven. Een klein deel van de stenen is afkomstig uit het Belgische Ottignes (Henegouwen), zo weet hij inmiddels. Hij betreurt het dat de vindplaats zo moeilijk en zo weinig bereikbaar is. Want er moeten op die plaats nog heel wat sporen uit een ver verleden zijn te vinden. Voor een steentijddeskundige een plaats om zo vaak als mogelijk naar terug te keren.

Van onze verslaggever