De laatste weken is er nogal wat te doen geweest omtrent de naam Deurganckdok. Eén van onze huidige machthebbers, zoals baron Delwaide, wil zelfs de naam laten veranderen. Toch zit er in de naam "Deurganck" een rijke geschiedenis. Daarom dat Richard Bleijenberg hierover in deze bijdrage wat gegevens wil verduidelijken.

Al vele eeuwen stroomt deze rivier tot diep in ’t land. De oude Scheldeloop tekent zich mooi af en zeker bij laag water. Want het gebeurd maar een enkele keer dat de Schelde leegloopt enkele dagen na volle of nieuwe maan, en als dat dan gepaard gaat met een oostenwind dan zien we écht de oude Scheldeoever bloot komen: veelal turf of veen, met boomstronken die nog geworteld in ’t veen steken.  Je ontdekt dan een andere Schelde. Het is met deze laagwaters dat ik de oevers zeer goed bekeken heb. Door mijn werk heb ik daar de kans toe gekregen. In 1962 ging mijn aandacht naar ’t aardewerk, meestal scherven en stenen die in die oude oevers bloot kwamen. En de eerste zoektochten naar leefbodems zijn toen begonnen: Bath, Valkenisse, Waarde en Walsoorden, dat waren de eerste plaatsen waar iets te vinden was. Zeer bijzonder en vernoemenswaardig is dat alle leefbodems zich één meter boven laagwater bevinden. De mensen die de Scheldeoevers bewoonden in de 12e, 13e en 14e eeuw voelden zich daar veilig en dat bewijzen die leefbodems. In latere tijden werden er op de Scheldeoevers vele forten gebouwd. De nu nog zichtbare zijn Lillo, Liefkenshoek, maar ook St-Marie en daar tegenover Ford Filip. Kortom er is altijd strijd geleverd aan de Scheldeoevers en de strijd ging steeds over het beheer van deze rivier. Een rivier met een bewogen verleden. De nu nog aanwezige sporen bewijzen duidelijk hoe onze verre voorouders hebben geleefd. Een bijzondere vondst was in 1995: een klein grafveld in Saeftinghe, waar ik een zestal kisten boven de turf uit zag steken. Eén graf is wetenschappelijk onderzocht; er lag een man in van ± 30 jaar. Men denkt dat deze man in de 11e eeuw moet hebben geleefd. Dit graf is opgegraven en geconserveerd en is te zien in het bezoekerscentrum. Hij ligt onder een glazen plaat in de vloer. Door deze vondst vervroegde de geschiedenis van Saeftinghe met 200 jaar. Er zijn nog vele stukken, soms nog intact, zoals potten met het roet aan de bodem, kannen (soms zeer kleine). Maar het zijn allemaal materialen die gebruikt zijn door onze verre voorouders, gedurende vele eeuwen op dezelfde manier. Ook heb ik gebruik gemaakt van oude kaarten. Op deze kaarten kan je geen plaatsbepaling doen. Wel krijg je meestal een idee hoe onze streek er vroeger uitzag. Je merkt al heel vlug dat Hulsterloo steeds te vinden is en dat is de plek waar we wonen. De plek waar nu de naaldvormige grenspaal staat, is zeker een centraal punt geweest. De Kapelleberg was zeer belangrijk, ook het Singel te Kieldrecht is een oude plek. Het gele en bruinrode zand waarop de Kouter ligt is de oudste grond uit de ganse streek. Maar nu terug naar de Schelde. Ik heb het nu over het gebied vanaf de kerncentrale Doel tot 1000 meter voorbij Liefkenshoek. Er is een onderbreking in deze oever. En op de oude kaarten staat er de Deurganck aangeduid. Het is een geul die tussen Doel en Liefkenshoek ligt en dat kun je nu nog zeer goed zien bij laag water. En als je goed naar de Doelpolder kijkt dan zien we zeer goed dat de Doelpolder vroeger een eiland is geweest. De naam Deurganck wijst op doorgaan en dat was voor de vroegste scheepvaart een middel om de tolheffing te ontwijken. Want op de huidige Noord in Saeftinghe stond een kasteel en daar werd al tol geëist rond 1200. Deze zaken komen nu aan ’t daglicht met de afgravingen van de Deurganck, maar ze komen ook in de publiciteit. In de zestiger jaren zag ik een oud schip zitten in de turfoever. De gedachten gingen op afstand naar een vergane vissersboot. Door de vele vrije tijd begon de archeologie mijn hobby te worden. Altijd alleen op pad met schop en prikstok en waar de aarde openging daar was ik altijd te vinden. Het is 1995 geworden en ik besloot eens naar die oude vissersboot te gaan zien. Helaas, het was geen houten schip! Maar een zestal eiken palen met planken daarachter. Deze hadden dienst gedaan om een oud geultje te dichten. Dit was althans mijn eerste vaststelling. Bij een later bezoek ontdekte ik dat beide kanten van de geul waren opgetrokken met berkenpaaltjes en gevlochten hout. Dit had ik nog nooit gezien of gevonden. Deze bijzonderheid heb ik tweemaal telefonisch gemeld bij de bevoegde instanties. Ook heb ik nog een brief gestuurd. Het antwoord is nog in mijn bezit. Twee jaar later is dit 8 meter breed geultje uitgegraven en op deze diepe bodem vond ik scherven. Het duidde op een afvalput uit de 13e en 14e eeuw. Maar groot was mijn verbazing toen ik enkele gerolde vuursteenkeien zag. We weten dat in de vroege scheepvaart vuursteenkeien werden gebruikt voor ballasten van schepen. Mijn conclusie is dan ook: twee mooie gevlochten wanden op 8 meter van elkaar met daarin enkele vuursteenkeien; het bewijs dat hier schepen kwamen laden of lossen! Kaaimuren waren er toen nog niet. In Antwerpen waren dat de vlieten, dit werd ook een “zoot” genoemd. Een zoot is dan weer afgeleid van zitten. Onze streek en zeker ook Doel verbergt nog vele interessante zaken. In een jaar is heel het verleden van onze onbekende voorouders weggeveegd. Dit is een verhaal dat ik schrijf voor mensen van onze streek. Iets waar iedere streekbewoner recht op heeft het te weten. Zaken die gevonden worden, horen in onze eigen streek thuis! Er moet meer aandacht komen voor ons verleden. Er zitten in de Doelpolder nog meer historische zaken in de grond! Maar als je achter een bulldozer moet lopen is alles verloren en verwoest. Wat is er gevonden of opgeborgen van het gehucht Sint Antoniushoek? Ook een oude plaats waar niks meer van over is. In het diepe Doeldok, daar was ooit Sint Antoniushoek! Als amateur kom je direct in de praktijk terecht. Je wordt meestal de deur gewezen door mensen met de “theorie". En dit vind ik bijzonder jammer.

Dit is een fragment uit de oudste Scheldekaart ons bekend (jaren 1300). De kaart hangt in het Rijksmuseum te Brussel en is getekend zonder coördinaten op gekleurd perkament. Hierop is duidelijk te merken dat "den Doolen" (1) (want zo noemde Doel in die tijd) een eiland was, waarrond men kon varen. Het kasteel domineerde het ganse Scheldegebied in deze streek. Daar moest tol betaald worden door de voorbijvarende  schepen. Momenteel is een archeologisch onderzoek aan de gang naar de fundamenten van dit kasteel, die enkele meters onder het zand kunnen zitten. Getuigen hebben de funderingen nog gezien rond de jaren 1940. Het situeert zich ergens rond de schaapstal "De Noord", die de familie Cleiren bouwde op een oud dijkrestant in het begin van de vorige eeuw.

Door Richard Bleijenberg

Mijn allereerste kennismaking met deze man was in 1952 op de Schelde als vissersknechtje bij Staf Praet aan boord van de K2, toen wij een slijkbak passeerden, het was de S.G.D.3. Staf stak zijn hand omhoog en riep naar de drie mannen aan boord van het schip: Jefke de Pekker, de Wieman en De Sterke. Staf riep hen bij hun bijnaam. De man aan het roer was De Sterke. Ik wist toen natuurlijk nog niet dat deze man later mijn schoonvader zou worden. De jaren gingen en kwamen en het bijzondere was dat ik als jongen van Nieuw-Namen steeds naar Kieldrecht ging. Bij die mannen voelde ik mij echt thuis. In Kieldrecht waren er ook twee cinema’s. Het was daar waar we meestal onze eerste lief tegenkwamen, al was dit ook meestal in het donker. Maar er was ook vrouwvolk bij die niets van Hollanders moesten hebben! Maar in 1958, het jaar van de wereldtentoonstelling in Brussel, ontmoette ik mijn vrouw in het café bij R. De Baere (het was weer hetzelfde liedje: die vervelenden Hollander is er weer). Ik vertelde over de sleepboot waar ik op werkte en over haar broers die ik ook kende en zo kwamen de eerste gesprekken. Ze was een meisje uit een gezin van 10 kinderen; zij enig meisje met 9 broers.  Ze was een flink uit de kluiten gewassen vrouw, daar viel niet mee te lachen, dat merkte ik al vlug. Het duurde nog vele zondagen alvorens ik haar naar huis mocht brengen tot juist aan de deur aan de Pillendijk 9. Maar het werd serieus en ik wilde graag kennis maken met haar familie. Maar om binnen te mogen komen, moest ik toen de toestemming vragen aan haar vader, en dat was dus De Sterke. De Sterke was zondagnamiddag steevast te vinden in het café bij Fiel Keul. Juliana, mijn toekomstige vrouw, zei: geef hem maar een paar pinten en dan komt het wel goed. En zo is het ook gebeurd, ik dacht: eerst de boom, de takken komen later wel! De eerste keer dat ik daar thuiskwam, zal ik nooit vergeten. Het was er kraakhelder en proper. Juliana’s moeder was ziek en lag al meer dan een jaar plat te bed op een slaapkamertje. Ze had veel verzorging nodig. Die verzorging, evenals het volledige huishouden en de zorg voor het gezin was voor Juliana. Na  6 maanden verkering was het zover: we zouden gaan trouwen! Met de zware taken van Juliana kon dit normaal niet, maar het was van moeten! Op 9 mei 1959 was het zover, het werd geen geweldig feest, want mijn schoonmoeder was erg ziek. De dag na het feest werden we al vroeg gewekt, want moeder moest om 8 uur verzorgd worden. Het was rond deze tijd dat  ik met De Sterke de schorren in trok om er bot te steken en te vissen. In deze tijd leerde ik De Sterke echt goed kennen. Wat mij opviel was dat hij een  grote hekel had aan pastoors en alles wat heilig was. Bij het bot steken kon hij enorm vloeken als er wat misging, soms wel ellenlange kettingvloeken. Op een mooie dag toen we aan het vissen waren, ging het wat tegen en de ene vloek volgde de andere op. Het werd onweerachtig en een half uur later kletterde het enorm in de diepe geulen. Eigenaardig genoeg werd De Sterke bang. Het verwonderde mij dat deze man bang kon zijn, hij zou gaan schuilen in een klein zijgeultje. Ikzelf viste verder in het onweer. Plots hoorde ik een harde knal. Ik keek in de richting waar mijn schoonvader schuilde; hij sloeg een kruisteken! Dat verwonderde mij bijzonder. In de volgende tochten moest ik te weten komen, waarom hij zo kwaad was op de pastoors. Ik sprak hem toen al aan als vader. Vader, waarom bent u zo kwaad op de pastoors en de heiligen, vroeg ik? Wel mijne jongen, dat zal ik u eens uitleggen, zei hij. In 1922, dat was toen een arme tijd, woonden we ook in Nieuw-Namen. Mijn vader zat zonder werk en mijn moeder was ziek. Om wat bij te verdienen gingen we garnalen vissen in het schor. Ik viste toen samen met mijn broer Fideel en als we wat garnalen hadden, gingen wij er zondags mee leuren. Zodoende waren wij bijna nooit in de kerk. Het was toentertijd een plicht om zondags naar de kerk te gaan en dat werd zeer nauwkeurig opgevolgd door de toenmalige pastoor. De winter die daarop volgde was er in ons gezin echte honger en dan hadden we ook nog een zieke moeder! In de winter waren er ook geen verdiensten, maar er  werd brood bedeeld voor de arme mensen in het portaal van de kerk door de pastoor zelf. Het was een grote man met een kallot. De pastoor leek op een Duitser (aldus mijn schoonvader). Onze Fideel en ik (13 en 14 jaar oud) vroegen een brood voor onze zieke moeder. Het antwoord van de pastoor luidde: ik heb jullie deze zomer niet in mijn kerk gezien, dus ook geen brood! Meteen begreep ik de haat op de pastoors. Het was een stempel die hij zijn hele leven meedroeg. Vanaf dat moment kreeg ik begrip voor hem. In 1936 verliet Gustaaf De Maayer (De Sterke) de Hollandse Kauter om zich in België te vestigen op de Pillendijk, aangetrokken door de betere sociale voorzieningen. Hij ging ook in de Sociale Bond. 1 Mei werd de grote feestdag, de dag van de werkman. Hij had toen een rode bloem op zijn vest gespeld en was daar trots op. De jaren verstreken en na de dood van zijn vrouw woonde hij alleen. Juliana kwam hem dagelijks verzorgen. Uiteindelijk werd besloten om vader bij ons in te laten wonen, daarmee kwam hij terug naar zijn geboortegrond. Hij werd heel ziek en kwam ook in bed te liggen. Hij was ongeneesbaar en dat voelde hij zelf ook. Dagelijks kwam er een wijkzuster om vader te wassen, zij zag ook dat het niet lang meer zou duren met De Sterke. Dan werd de grote vraag gesteld: Sterke zou u de pastoor nog willen spreken? Zijn antwoord was zeer rustig : ja zuster laat die mens maar eens komen. U zal begrijpen hoe wij over dit bezoek dachten en waren bang van hetgeen hij zou zeggen. Toen de pastoor klaar met hem was, vroegen wij nog: pastoor hoe is het gegaan? De pastoor zei: Juliana, je vader is een zeer brave en eerlijke mens. Hij gaat recht naar de hemel! Toen vader stierf, gebeurde er nog iets raars. Ik ging aangifte doen bij de Hollandse pastoor, maar vaders domicilie lag nog in Kieldrecht. De Hollandse pastoor zei: ik heb hem bediend voor de laatste sacramenten, hij is dus van mij. De Kieldrechtse pastoor zei echter: hij is van mij want hij staat hier ingeschreven! Er ontstond een ruzie tussen de twee pastoors! Uiteindelijk is in de kerk waar De Sterke gedoopt werd, ook de uitvaartdienst gehouden. In een zeer lange stoet vanaf de kerk van Nieuw-Namen werd De Sterke begeleid naar het kerkhof in Kieldrecht. En dat was mijn verhaal over een mens die niet tegen onrecht kon.

Richard Bleijenberg met zijn schoonvader "De Sterke".

Door Richard Bleijenberg

EMMADORP - In verband met de uitbraak van mond- en klauwzeer is het Verdronken Land van Saeftinghe voor het publiek afgesloten.

Volgens beheerder J. Neve van Saeftinghe loopt er op dit moment weliswaar geen rundvee in het natuurgebied, maar zijn de dijken wel afgesloten omdat er schapen grazen. "En die beesten mogen niet vervoerd worden. Als de dijk is afgesloten kun je niet in Saeftinghe komen. Bovendien willen we geen enkel risico nemen en hebben we besloten om het hele natuurgebied af te sluiten. Saeftinghe is veel te kwetsbaar, bezoekers komen van heinde en ver en je weet niet of ze het mond- en klauwzeer virus het gebied in kunnen brengen." Volgens voormalig Saeftinghegids Richard Bleijenberg heeft het echter geen enkele zin om het natuurgebied af te sluiten. "Ik vraag me af waar beheerder Het Zeeuwse Landschap nu eigenlijk mee bezig is. Denken ze nu echt dat bezoekers het virus overbrengen. Het zou beter zijn als ze eens oog hadden voor de grote aantallen zilvermeeuwen in het gebied. Zij zijn in staat om besmet vlees te verspreiden. Het zijn de ratten van de lucht. Ik durf te stellen dat Saeftinghe een gevaar voor de volksgezondheid is." Bleijenberg schat dat er op dit moment minstens tienduizend paar zilvermeeuwen aanwezig zijn in het natuurgebied. De laatste jaren is het aantal explosief gegroeid. "De meeuwen voeden zich met vleesafval dat ze oppikken op vuilnisbelten of bij slachthuizen. In België ligt dat gewoon in de open lucht. Zo sjouwen ze de bacteriën mee het natuurgebied in vanwaar het weer verder verspreid kan worden. Zo vraag je natuurlijk om verspreiding van besmettelijke veeziekten. In het verleden heb ik al meer gewaarschuwd voor het overbrengen van varkenspest door de meeuwen. En nu moet je het zeker niet uitsluiten dat het mond- en klauwzeer virus overgebracht kan worden. Je kunt toch niet ongestraft duizenden kilo's rottend vlees in de open natuur neersmijten."

Eieren prikken

Er is maar één oplossing voor het probleem, stelt Bleijenberg. "Ik wil als vrijwilliger het gebied ingaan en de eieren van de zilvermeeuwen onvruchtbaar maken. De meeste nesten hebben drie eieren. Je prikt er twee van lek, zodat de meeuw doorgaat met broeden, want prik je ze allemaal, dan begint hij een nieuw nest. Hadden we dat maar al eerder gedaan, dan hadden we nu niet met dit probleem gezeten." Bleijenberg zegt door te gaan met het wijzen op het gevaar dat Saeftinghe vormt voor de volksgezondheid. "Zeker nu weer, nu het mond- en klauwzeervirus om zich heen grijpt. Dat heb ik vorige week ook nog tegen het college van B en W van Hulst gezegd. De mensen moeten bewust zijn van de gevaren die er in Saeftinghe loeren. Ik ben nu eenmaal geen zwijger."

Van onze verslaggever

NIEUW-NAMEN - Het oudste strand van Zeeland, de Meester van der Heijdengroeve in Nieuw-Namen, gaat met Pasen weer open.

De groeve heeft zijn jaarlijkse schoonmaakbeurt ondergaan en is tiptop in orde voor een nieuw seizoen. Volgens eigenaar Staatsbosbeheer heeft de groeve er nog nooit zo mooi bij gelegen als dit jaar. Vooral aan het begin van het jaar is de groeve op zijn mooist vanwege zijn vele kleuren. De grondlagen die de Meester van der Heijdengroeve bevat, zijn ontstaan tijden het plioceen. Zo'n drie miljoen jaar geleden is op de plaats waar nu Nieuw-Namen ligt, een heuvel ontstaan met grondlagen die elders in Europa alleen maar diep onder het oppervlak terug zijn te vinden. Nieuw-Namen, en specifiek de groeve, is de enige plaats in Europa waar deze grondlagen aan de oppervlakte komen. De vele zeldzame fossiele schelpen zijn getuigen van een woelig verleden. De groeve is tijdens eerste en tweede paasdag gratis te bezoeken van 13.00 tot 17.00 uur. De rest van het jaar kan men terecht na telefonische afspraak met beheerder Richard Bleijenberg in Nieuw-Namen (0114-345384). De entreeprijs is voor volwassenen 2,50 gulden en kinderen tot 12 jaar mogen gratis naar binnen. Schoolklassen moeten 15 gulden betalen, andere groepen 50 gulden.

Van onze verslaggever

Vanuit het zomerverblijf aan de oostrand van Saeftinghe is de scheepvaart op de Schelde prima te volgen. Het is voortdurend een komen en gaan van schepen. Groot en klein, met een kleurig of een verwaarloosd uiterlijk. De vormgeving varieert van ouderwets mooi - zoals een echt schip betaamt - tot foeilelijk - een ordinaire schoenendoos. Naar de lading is het meestal gissen, al zijn sommige boten er duidelijk over: met grote letters staat LPG op de zijkanten gekalkt.

industrie1

De industrie aan de horizon benadrukt de natuur in de Saeftinghe. Foto Peter Nicolai

Het aantal containerschepen is opvallend, zowel naar Antwerpen toe als richting Noordzee. De containers staan hoog opgetast op het dek, meestal vijfhoog. In de avondschemering stoomt de Providence Bay uit Londen, een containerjoekel van rederij P&O Nedlloyd, langzaam op naar de Zandvlietsluis. Twee sleepboten, net keffertjes die rond een Duitse dog scharrelen, helpen een handje met het binnenloodsen. Tegelijkertijd vaart vanuit Antwerpen de Cosco Atlantic uit Singapore naar zee. Beide volgetast met rijen containers. Het is een indrukwekkend gezicht wanneer de twee grote schepen elkaar passeren. Om nog grotere vrachtvaarders te kunnen ontvangen wil wereldhaven Antwerpen de Westerschelde almaar verder uitdiepen. In Saeftinghe zijn de gevolgen van de twee al uitgevoerde verdiepingen duidelijk merkbaar. Het gebied verzandt, niet met vruchtbare klei, maar met dood zeezand; er is geen leegloper of zager in te ontdekken. Met al die drukte op het water moet het vroeg of laat een keer misgaan, tegenover Saeftinghe heet de vaargeul niet voor niets het Nauw van Bath. De gevolgen van een scheepsramp kunnen voor het leven in het Verdronken Land desastreus zijn. Genoeg somber gepeins, al noodt het weer daartoe wel. Er viel afgelopen nacht in Westdorpe zeventien millimeter regen. Reken maar dat Saeftinghe net zo`n portie ontving. Ik reserveer de laatste dag voor een verkenning buiten het schorgebied. Als ik vertrek komt een colonne van vijf auto`s aangereden. Niet echt bevorderlijk voor de rust en de eenzaamheid. Kees Mol, jong-pensionado van Staatsbosbeheer, trakteert oud-collega`s op een excursie. De hele week heb ik slechts één bezoeker kunnen verwelkomen: Alex Wieland, medewerker van Het Zeeuwse Landschap, kwam materiaal voor het ringen van vogels brengen. Eén keer zag ik in de verte een man op een brommertje rijden. Dat moet vast oud-gids Richard Bleijenberg zijn geweest. In het gastenverblijf van het kernenergiecomplex bij Doel is het Educatief Milieulabo ondergebracht, gesponsord door Electrabel, exploitant van de centrales.  Bioloog Stijn Cattaert verzekert dat de sponsor geen invloed heeft op de inhoud van het werk: het opvoeden van jongeren tot milieubewuste volwassenen. Jaarlijks bezoeken ongeveer zevenduizend scholieren het milieulab en in de informatie wordt volop aandacht geschonken aan Saeftinghe en de laatste Vlaamse schorren. Stijn heeft een reeks lesbrieven ontwikkeld, onder meer over vogels op en rond de Schelde, slikken en schorren en bodemleven. Een rugzaktocht van 25 kilometer, met onderweg 12 opdrachten, brengt de deelnemers ook in het Verdronken Land. Cattaert toont zich enthousiast en bevlogen. Hij gelooft in het overbrengen van kennis der natuur.  Door de omgeving te verkennen wil hij bezoekers nieuwsgierig maken, ze het allemaal zelf laten beleven. Net zo enthousiast is Diny de Putter, die het bezoekerscentrum Saeftinghe van Het Zeeuwse Landschap in Emmadorp beheert. Daar komen jaarlijks bijna twintigduizend gasten, ongeveer de helft via excursies. Het centrum bestaat vijf jaar en is een succes. Zeker ook een succes zijn het krabbenpad, een tocht voor vijf- tot achtjarigen door het schor met het verhaal van Thomas de Krab als leidraad, en flessenpost, een opdrachtentocht voor negen- tot twaalfjarigen. Wie binnentreedt in het bezoekerscentrum stuit meteen op een in de vloer verzonken skelet. Het heet Jetje, naar het meisje dat het geraamte in 1993 in Saeftinghe ontdekte. Jetje is een hij, die tussen 974 en 1014 in het gebied woonde en de voor die tijd opvallende lengte van 1.70 meter bereikte. Om het skelet in de tentoonstelling op te mogen nemen, is speciale toestemming verleend. Er zijn in het verleden meer graven met menselijke resten ontdekt en ook diverse gebruiksvoorwerpen. De kans op meer archeologische vondsten is klein. De leefbodem van toen is grotendeels door het water weggeslagen of overdekt met een laag slib. Ik neem afscheid van Saeftinghe vanuit de vogelobservatiehut aan het einde van de gasdam. Daar hebben Rijkswaterstaat en Waterschap Zeeuws-Vlaanderen twee proefvakken van een kleidijk ingericht. Het is bedoeld als natuurvriendelijk alternatief voor betonnen glooiingen. De dijkvakken bestaan uit een zandkern, een harde verdichte laag klei en een toplaag van klei. De proef duurt tot 2010, maar volgend jaar zijn de eerste ervaringen bekend. Er moest een stukje schor voor worden opgeofferd, omdat de kleidijk een flauwere helling heeft. De waterkering ziet eruit als een zorgvuldig geschoren voetbalveld. Aan de voet groeit een grote concentratie roodbruine zuring. Toeval of gevolg van het werk? De verhoogde observatiehut biedt uitzicht op een groot stuk Saeftinghe. Inmiddels een vertrouwd beeld. Groen, geulen, vogels, koeien, insecten. Allesbehalve eentonig, het Verdronken Land is, mede door het getij, voortdurend in beweging, oogt steeds anders. Jammer dat ik mijn favoriete vogel, de rosse grutto, niet heb gezien. Misschien al onderweg naar Mauritanië. Ik laat het allemaal nog eens op me inwerken en denk aan de witte kwikstaarten die me de hele week gezelschap hielden. Om zes uur `s morgens sleepten ze al voedsel aan voor hun jongen en daar waren ze om tien uur `s avonds nog mee bezig. Een bestaan vol stress. Ik hoop dat ze straks als een gelukkige familie zuidwaarts kunnen trekken.

Door Rinus Antonisse

NIEUW-NAMEN - Leden van natuurbeschermingsorganisaties verstoren regelmatig de natuur bij tel- en ringwerkzaamheden. Ze houden weinig rekening met broedende vogels en leiden mensen en roofdieren naar broedplaatsen. Ook vernielen ze bomen bij het ringen van jonge roofvogels.

Die beschuldigingen uit natuurkenner Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen. De groevebeheerder en oud-Saeftinghe-gids meldt dat te veel leden van natuurbeschermingsverenigingen zelf het veld intrekken. Zo zouden mensen die jonge bruine kiekendieven wilden ringen, roofdieren als bunzing en vos op het spoor van de jongen hebben gezet. Ook zou een nest van steenuilen zijn verstoord doordat natuurbeschermers - door Bleijenberg vaak 'groene jongens' genoemd - tijdens het broeden gingen kijken. Voorzitter A. Paauwe van de in Oost-Zeeuws-Vlaanderen actieve vereniging De Steltkluut denkt dat Bleijenberg de zaken te zwaar aanzet. De controleurs, tellers en ringers van De Steltkluut beschikken allen over ruime ervaring en zullen geen actie ondernemen die schadelijk kan zijn voor fauna of flora, verzekert Paauwe. "Het ringen van roofvogels gebeurt door een Steltkluutmedewerker met minstens twintig jaar ervaring. Sporen die naar nesten leiden, worden altijd uitgewist. Niet alleen om roofdieren weg te houden, maar vooral om nieuwsgierige mensen niet op een idee te brengen."

Door René Hoonhorst

De zee en het strand vormen sinds jaar en dag de troefkaarten van Zeeuws-Vlaanderen. Bestuurders en promotors van het toeristische product krijgen echter steeds meer oog voor wat zich daarachter afspeelt. Het landelijke deel van de streek wordt druk bewegwijzerd met routes en paden ten behoeve van de bezoeker. Door de ogen van een toevallige passant, bekijkt verslaggever Ronald Verstraten deze zomer een aantal karakteristieke dorpjes in de regio.

Als je in Nieuw-Namen komt, kun je niet om Reinaert heen. De legende van de sluwe vos is terug te vinden in het merendeel van de straatnamen. De Nobelstraat, Tybaert, Vosstraat tot en met Cantecleerplein toe. Op de plaats van het dorp zou immers vroeger het Hulsterloobos hebben gelegen, waar de vos zich terugtrok als hij weer een streek had uitgehaald. De inwoners van Nieuw-Namen noemen hun dorp de Kauter. Het ligt tegen het Belgische Kieldrecht aan, waar ze getuige de Kouterstraat een andere mening hebben over de juiste spelling. Waar de naam precies vandaan komt, weet een passerende dorpsbewoner niet precies. "Vraag dat maar aan Richáár, die woont in het Kerkpad", stelt hij voor. Hij steekt de stille Hulsterloostraat over om, recht tegenover het postkantoortje, een brief te posten. "‘s Morgens en 's avonds is het hier veel drukker. Mensen die van hun werk komen. Dan roefelen ze er hier nogal door", zegt hij.

Attractie

Richard Bleijenberg staat net een groep op te wachten die hij in de Meester van der Heijden groeve gaat rondleiden, de enige toeristische attractie die het dorp rijk is. Weinig tijd dus, maar hij vertelt vlug dat een kauter een verhoging was in het landschap. Bovendien zou het een open plek zijn geweest in het Hulsterloobos. Van het eerste vind je nog enigszins bewijs als je het dorp uitrijdt en merkt dat je een eindje daalt. Het tweede is moeilijker terug te vinden. Een enkele beuk en wat eiken en sparren bij het kerkhof vormen het voornaamste groen. De kerk zelf bekroont het valse plat, samen met een drietal cafés op loopafstand, met zeer uiteenlopende namen als St. Cecilia, Du Commerce en De Veehandel. De groeve ligt aan het Kerkpad dat je ongemerkt in België brengt, nadat je eerst een witgeschilderd pand met Edelweiss bent gepasseerd. Terug langs de begraafplaats, adequaat maar kil afgeschermd door een scherm van betonplaten, kom je weer op de driesprong die je naar de grens of naar andere dorpen wijst. Zoals het piepkleine Prosperdorp waar ze binnenkort grote feesten hebben. In het dorpshuis van Nieuw-Namen zelf moeten de activiteiten kennelijk nog beginnen, ook in de peuterspeelzaal die er is ondergebracht. Het pand heeft heuse trapgevels, een stijl die verderop bij nog een paar huizen consequent is volgehouden. Behalve in de straatnamen vind je van de vos geen enkel spoor. Wel opvallend veel 'Hier waak ik' bordjes, met bijbehorende afschrikwekkende hondenkoppen. Een Maltezer leeuwtje volbrengt zijn taak met gesloten ogen op de vensterbank. Bijna het dorp uit, intrigeert de Verboomstraat, die halverwege overgaat in een 'Eigen Weg'. Aan het eind, half verscholen achter haagbeuken en esdoorns staat toch nog een huisje. Het blijkt een geheime kapsalon. Misschien heeft Reintje hier zijn haren wel verloren.

Door Ronald Verstraten

NIEUW-NAMEN - Natuurgids Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen heeft bij de Vogelbescherming een klacht ingediend tegen de vogelwerkgroep van natuurbeschermingsvereniging de Steltkluut.

Volgens Bleijenberg verstoren de natuurbeschermers de vogels en richten ze beschadigingen aan in de natuur. Het gaat dan met name om het gebied rond de kreken de Zestigvoet en de Vlaamse Kreek. "Daar zijn dingen gebeurd die absoluut niet door de beugel kunnen", zegt Bleijenberg. "Het speelt al een jaar of drie dat ze illegaal gangen in het riet maken, dat bomen worden beschadigd en dat vogels ondeskundig worden geringd." Bleijenberg zegt samen met een medewerker van Staatsbosbeheer te hebben gezien dat nesten van steenuilen werden gecontroleerd, terwijl die vogels nog zaten te broeden. Sporen door de rietvelden leiden volgens hem bunzingen en vossen rechtstreeks naar de nesten van bruine kiekendieven. Ook stelt hij dat nestbomen worden beklommen met klimijzers, waardoor de bomen beschadigd worden. "Omdat de jonge buizerds zonodig geringd moeten worden.En dat doen ze nog ondeskundig ook." De natuurgids uit Nieuw-Namen wijst erop dat recreanten, jagers en vissers meestal overal de schuld van krijgen, terwijl het vaak de natuurbeschermers zijn die de natuur verstoren. "Maar alles wat die groene jongens vertellen, wordt beschouwd als evangelie. Ze doen echter meer kwaad dan goed. Er wordt overal rond natuurgebieden prikkeldraad gezet, zodat ze hun gang kunnen gaan. Er zijn nesten van de kiekendief die ze niet gevonden hebben en daar in de buurt zie je nu jonge vogels vliegen. Het wordt hoog tijd dat die vogelwerkgroep eens nadenkt over waar ze eigenlijk mee bezig is." Volgens voorzitter A. Paauwe van de Steltkluut slaat de kritiek van Bleijenberg nergens op. "Die opmerkingen komen voort uit een stukje persoonlijke rancune vanuit het verleden. Ik wil daar liever niet te veel woorden aan vuil maken. Ik bestrijd wel met klem dat de vogelwerkgroep ondeskundig bezig zou zijn. Wij werken samen met het Zeeuwse Landschap en de Vogelbescherming en wij hebben nog nooit opmerkingen gehoord."

Van onze verslaggever

NIEUW-NAMEN - De Meester van der Heijdengroeve in Nieuw-Namen is een archeologisch 'pareltje' in Oost-Zeeuws-Vlaanderen. De groeve is sinds 1963 in beheer bij Staatsbosbeheer.

In 1999 heeft Richard Bleijenberg de jaarlijkse vrijwilligersprijs van Staatsbosbeheer gekregen voor zijn inspanningen als beheerder en rondleider in de groeve. Over de besteding van het geldbedrag, verbonden aan deze 'Houtvester van Schermbeekprijs' hoefde hij niet lang na te denken: een boek over de groeve. Vervolgens heeft Staatsbosbeheer hiertoe het initiatief genomen en de uitgave van het boek mogelijk gemaakt. Het resultaat 'Tijdperken der voorweereld', door R.J. Swiers, zal officieel gepresenteerd worden op maandag 1 oktober in café St.-Cecilia, Hulsterloostraat 87 te Nieuw-Namen.

Van onze correspondent

NIEUW-NAMEN - "Het gaat me niet om geld of roem. Ik wil onze kinderen graag de jeugd geven die ik zelf heb gehad. Kijken naar kikkers, spelen met jonge krokodillen, zoals wij kamsalamanders noemden, en het vrolijke gekwetter van zangvogeltjes. Een natuur in overvloed. Daarom zal ik niet stoppen voordat de vuilnisbelt naast de groeve volledig gesaneerd is."

Richard Bleijenberg praat met hart en ziel over de groeve. De Meester van der Heijden groeve in Nieuw-Namen, waar hij al bijna twintig jaar lang geïnteresseerden rondleidt. In de loop der jaren heeft hij daar een gemêleerd gezelschap belangstellenden rondgeleid. Dertigduizend bezoekers telt de groeve sinds de openstelling in 1983, variërend van schoolkinderen tot wetenschappers. Vanwege zijn werkzaamheden als gids, ontving hij twee jaar geleden de jaarlijkse vrijwilligersprijs van Staatsbosbeheer. Met het aan deze prijs verbonden geldbedrag is een boek samengesteld. De officiële presentatie hiervan is op 1 oktober. De geschiedenis van de groeve start in 1948. Als jongen van twaalf jaar ziet hij de gravers komen voor een nieuw zandwinningproject. "Letterlijk met de hand werd de groeve gegraven. Steeds dieper en langer omdat de aannemer zand nodig had voor de aanleg van een weg naar Kieldrecht. Uiteindelijk werd de groeve bijna acht meter diep en circa honderd meter lang."

Verval

Als de weg is aangelegd en het zand niet meer nodig, raakt de groeve in verval. Ze degradeert tot stortplaats voor de plaatselijke bevolking. Als de stank onhoudbaar wordt, komt er met grond een afdeklaag over. Hierdoor is de groeve meer dan twintig jaar praktisch 'onvindbaar'. Pas in 1982 slaan vrijwilligers en Staatsbosbeheer de handen ineen. Zij beginnen met het blootleggen van de groeve. In april 1983 is de opening. Het lag voor de hand dat Bleijenberg, die ook al gidste in Saeftinghe, ook hier, op zijn eigen geboortegrond, zou gidsen. "Natuurlijk wist ik er niet veel van. Ik kende de geschiedenis van de groeve en ik wist veel van de natuur maar wat de groeve inhield, dat wist ik niet. Ondertussen heb ik hier zo'n zeven toppers in de geologie hun verhaal horen vertellen. En weet je, zij vertellen allemaal iets anders." Terneuzenaar Ko de Vos heeft inmiddels het pleit beslecht. Uit microscopisch onderzoek, op fossielen soms niet groter dan zandkorrels, trekt hij de conclusie dat de aardlagen die te zien zijn stammen uit het tertiair plioceen (circa vijf tot twee miljoen jaar geleden). En niet, zoals eerder werd aangenomen uit het veel latere quartair pleistoceen. "Al die tijdvakken werkt erg verwarrend, daarom hebben we de groeve uiteindelijk een naam gegeven: de Meester van der Heijdengroeve. Van der Heijden was schoolmeester in het dorp. Hij begreep aan het begin van de vorige eeuw al dat dit dorp met zijn Kauter, zijn zandheuvel bijzonder was. Ze noemen ons niet voor niets Kautermollen."

Hartstochtelijk

Echt hartstochtelijk wordt Bleijenberg als hij over de natuur spreekt. Of beter: als hij spreekt over het verdwijnen en verarmen daarvan. "Van de groene specht zijn er nu nog slechts twee paartjes. Vroeger kon je ieder seizoen zeker vijftien nesten tellen van de Europese tortelduiven. Nu worden die witglanzende eitjes direct gezien door kraaien." Kraaien, daar heeft Bleijenberg het niet op. En vanwege een meningsverschil daarover heeft hij zijn lidmaatschap van natuurvereniging De Steltkluut opgezegd. "De jeugd luistert niet naar oude stropers, ze halen alles uit een boekje. Maar ik zeg: luister toch alsjeblieft naar ons. Wij weten hoe het hier was. De meikevers vielen gewoonweg uit de bomen, er waren zangvogels, hagedissen, oeverzwaluwen. Je kan de natuur niet zomaar zijn gang laten gaan. Dan krijgen de kraaiachtigen hoe langer hoe meer de overhand. Dat moet je beheersen om te voorkomen dat de natuur verarmt. Maar de 'groene maffia' luistert niet."

Gastenboek

Verder maakt hij zich druk om de vuilnisbelt naast de groeve. Het in de jaren tachtig uitgegraven afval ligt nu naast de groeve de natuur te vervuilen. "De landelijk directeur van Staatsbosbeheer heeft in ons gastenboek vermeld dat de vuilnisbelt in 2004 gesaneerd zal zijn. Ik zal geen gelegenheid onbenut laten om hier op te hameren." Een gelegenheid doet zich binnenkort al voor. In café St. Cecilia, in zijn eigen woonplaats wordt op 1 oktober het boek 'Tijdperken der Voorwereld' gepresenteerd. De vertegenwoordigers van Staatsbosbeheer horen dan zeker van hem. "Pissebedden, slakjes, wormen, het krinkelend kronkelend waterdiertje van Guido Gezelle. Ik zou willen dat de jeugd dit weer gaat zien. Hier weer van gaat genieten, zoals wij vroeger. Daarom is voor mij de sanering van de belt zo belangrijk. Zodat de jeugd terug een toekomst heeft."

Richard Bleijenberg in ‘zijn’ groeve. ‘Ik zal geen gelegenheid onbenut laten’.

Door Caroline Houmes

Pagina 1 van 7