NIEUW-NAMEN - "Het is een schilderij, maar ook weer niet. Noem het ook geen maquette, zei de directeur van de basisschool mij gisteren. Het is een reliëf. Net als de koningin op de gulden, die kun je net zo voelen. Het zou goed zijn voor blinden. Kunnen ze Saeftinghe ook zien en beleven."

Richard Bleijenberg, Saeftinghe-gids en natuurmens in hart en nieren, werkte er drie maanden aan. Tegel voor tegel boetseerde hij het reservaat na in klei. "Ik moest rekening houden met zo’n acht procent krimp, dus was het onmogelijk één massief stuk te maken. Drie uitprobeersels zijn gesprongen. Ik heb wat afgevloekt." Het resultaat werd uiteindelijk een tableau van zo’n dertien kilo dat een waarheidsgetrouwe weergave geeft van het natuurgebied. In vol zomerornaat. Elke tien centimeter is op de gedroogde-kleikaart in het echt een kilometer. Elke geul die Bleijenberg heeft uitgesneden, heeft hij ook in werkelijkheid geslecht. "Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van de coördinaten en een hoogtekaart (uit 1992) van de landmeters van Rijkswaterstaat, maar de precieze invulling kun je alleen maken wanneer je het gebied kent als je eigen broekzak." In donkerblauw zijn de twintig meter diepe kuilen in de Westerschelde uitgebeeld. Het grijs staat voor slib, de bruingele strepen tussen de groen begroeide schorren zijn weer zand en de zwarte vlekjes beelden rietvelden uit. Bleijenberg geniet van zijn creatie. Elk plekje heeft voor hem zo z’n eigen herinnering. Een plattegrond van avontuur en drama. Hij vertelde hoe hij, nu bijna vijftig jaar geleden, als kind voor het eerst langs het Speelmansgat trok. Nog steeds geëmotioneerd raakt de Nieuw-Namenaar wanneer hij de geul aanwijst waarin zijn buurman en -jongen in juli 1968 verdronken. Vervolgens weer grijnzend als een kwajongen drukt Richard zijn vinger op de donkere rietkraag waar een dochter werd verwekt.

Bezoekerscentrum

Het tableau hangt nu nog aan de muur in de keuken. Of het daar blijft weet de maker nog niet. In principe zou hij de aftastbare plattegrond willen schenken als aankleding van het te realiseren bezoekerscentrum aan de rand van het Verdronken Land. Een vertegenwoordiging van de Stichting Het Zeeuwse Landschap ontbrak zaterdag echter bij de officieuze onthulling van de gebakken proeve. "Dus ik zal nog zien wat ik er mee ga doen."

Saeftinghe-gids Richard Bleijenberg bij zijn creatie, een reliëftableau waarop 'zijn' natuurgebied waarheidsgetrouw is weergegeven. Foto Charles Strijd

Van onze verslaggever

Servus had vorige week over de Kauter die door die lijn in tweeën valt. Die grens die oudere mensen nog wisten uit de 1ste wereldoorlog (de bekende dodendraad). Holland was toen neutraal en vele mensen zochten hun heil aan de Hollandse kant. Vele jaren later waren de sociale voorzieningen in België beter, de kinderbijslag enz..., en er kwam weer een verhuizing naar de kant waar het beter was. En er zijn er hier weinig mensen die weten wat hun nationaliteit écht wel is. (Ik denk aan Theo Middelkamp; dit is een van vele voorbeelden). Maar wat is hier allemaal gebeurd door deze huidige grensbepaling? Uit oude archieven weten we wel dat de “hoek van Holland” of de “Kapellenberg” een strategisch punt moet geweest zijn. Rond het jaar 1106 vinden we de eerste geschreven bronnen van de eerste kapel. In 1236 is aan de kapel waarschijnlijk ’n grote verbouwing gebeurd tot klooster, waar 300 mensen konden verblijven. De kerk was ’n kruiswerk en bestond uit een koor en een schip, alsmede uit 2 zijkapellen. De toren stond in het midden. De godsdiensttwisten leiden tot verval en in het jaar 1580 krijgt het klooster zijn genadeslag. De beeldenstormers deden hun werk en er wordt afgebroken en stenen verkocht. Tegelijkertijd gaan grote landerijen verloren door overstroming. En vanaf toen blijft Hulsterloo lang ’n verlaten oord. In veel later tijden wordt er terug herpolderd en de gronden verworven. De Heerlijkheden “Saeftinghe”, “De 4 Ambachten” en “Beveren” komen precies te samen op een punt. En op dat punt wordt een huis gebouwd, het zogenaamde “Heerenhuis”. De schouw van dit huis wordt bepalend waar de Heerlijkheden samenkomen. Er is dan nog zware strijd geleverd door Spanjaarden tegen de Nederlanden. Menigmaal wordt de grens gewijzigd. De Hollanders proberen enkele malen de Spanjaarden te verdrijven, met het doorsteken van de dijken. De huidige zestigvoet, de Vlaamse kreek, dit zijn nog getuige van ’n zware strijd. Met de afscheiding van de zuidelijke Nederlanden ontstaat dan de huidige grens en ook België. En dit is dan de Koningsdijk geworden, met forten Spinalo Bedmar en Verboom juist in België. Daar aan onze bijzondere grenspaal n°27 krijgt de grens een knik. Maar dit is de schuld van het Heerenhuis. Het is door Servus dat ik dit schrijf. Hij spreekt van de “keiskoppen” en “rotbelgen” en ergens is het nog altijd een doorgesneden mentaliteit. Toen men in de gemeente Beveren op 11 februari 1992 begon met reparatie van de riolering en nieuwe bestrating in de Grensstraat, stoten de kranen op dikke funderingen. Ik was daar als eerste bij toen ‘n 6-tal geraamtes bloot kwamen. Ook heb ik alles goed gevolgd en doorgegeven aan de verantwoordelijke diensten. Jammer en spijtig dat alles terug verdween in de grond. Niemand gaf gehoor aan mijn oproep. Onze oudste bedevaartplaats uit het Vlaamse land heeft even het daglicht mogen zien. Vele gegevens haal ik uit het boekje van Piet Brand. Ook de heer Stiy uit Terneuzen gaf veel informatie over de grenzen. Maar toch wil ik de laatste woorden van Piet Brand citeren: De kapel Hulsterloo is nooit herbouwd. Niets meer herinnert thans in Nieuw-Namen nog aan het eens zo vermaarde Maria Heiligdom, maar zeker is, dat de grond Kapellenberg nog menig herinnering aan kerk en klooster verbergt. Maar wij zitten nu eenmaal met de grens: de helft van de kapel bij de “keiskoppen”, en de rest bij de “rotbelgen”. Dus dan maar vlug de put dichtgooien. Cultuur is niet alleen sport, toneel en kunst. Maar onze archeologie brandt op een hoog pitje en als amateur doet dit soms pijn, en zonder goed geconcentreerd verleden is geen goeie toekomst mogelijk. Meester de Baar van de basisschool Nieuw-Namen heeft de vermoedelijke muren van het klooster ingetekend op het huidige kadasterplan. Het wordt dan zeer duidelijk hoe het precies zit. De foto’s laten zien hoe de werkzaamheden verlopen zijn: foto 1: aan de tuinmuur van familie Van Overmeiren; foto 2: aan het huis van G Van Hoek (11 febr. 1992). De Kauter is één van de mooiste dorpen, mooi op ’n bergje. De rijkste religieuze en historische geschiedenis en mag ik nog zeggen: geologisch ’n plek met zand wat nergens te vinden is en daar moeten wij alle samen trots op zijn.

Foto 1

Foto 2

In februari 1992 begon men in de Kieldrechtse Grensstraat met de aanleg van nieuwe riolering en bestrating. Richard Bleijenberg was er als eerste bij toen een zestal geraamtes bloot kwamen te liggen en men stuitte op funderingen. Een kans meer om te weten te komen over de oudste Vlaamse bedevaartplaats, die hier gevestigd was. Zijn oproep kreeg geen gehoor en alles werd terug dicht gegooid. Foto 1 toont ons de werkzaamheden aan de tuinmuur van de familie Van Overmeiren, foto 2 toont de dikke fundering aan het huis van G. Van Hoek.

Door Richard Bleijenberg

De zomer van 1934. Over de blauwgrijze kasseien van Nieuw-Namen boldert een vierwielige wagen, getrokken door een paard. De wagen is volgestouwd met huisraad, kinderen en een vrouw. Naast de wagen loopt Gustaaf de Maayer. Het paard trekt de wagen richting Kieldrecht, naar de grens. Het lijkt op de uittocht uit Egypte. Gustaaf de Maayer gaat ‘emigreren’ naar België, want in België is de kinderbijslag ingevoerd. Wie is die man die naast die kar loopt? Wie is Gustaaf de Maayer? Eigenlijk heeft hij nog Fries bloed in zijn aderen. Dat zit zo. Kort na 1800 begint in Zeeland een nieuwe periode van bedijkingen. Tussen de dijkwerkers die overal in het land worden geronseld bevindt zich ene Lamber de Maayer. Als in 1830 België en Nederland in oorlog raken trekt een aantal van z’n nakomelingen de Westerschelde over. Ze vestigen zich in het grensdorp Clinge in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. Daar wordt op 8 december 1893 Gustaaf geboren. Moeder Mie van Mille van Tree heeft de zorg over nog zes andere kinderen. Zoals veel gezinnen in het dorp leeft de familie De Maayer van de zee, die nog dichtbij, tegen de dijken slaat. De jonge Gustaaf gaat al snel ‘krekels’ rapen in het schor van Saafthinge om wat te verdienen. Later gaat hij varen als garnaalvisser. In die tijd krijgt hij de bijnaam ‘De Sterke’. Dat gebeurd op een Sint Nicolaasfeest als hij van z’n moeder een kruiwagen cadeau krijgt. Iemand roept “allez Sterke laat eens zien dat ge kunt rijden.” Die bijnaam wordt z’n erenaam. Op 20-jarige leeftijd trouwt hij met Eufrasie Galle. In 1934 verlaat hij de Hollandse kant en ‘emigreert’ hij naar België vanwege de kinderbijslag. Op dat moment heeft hij - verschiet er niet van - al zes zoons. Kort daarop wordt in Kieldrecht z’n zevende kind geboren, ook een zoon. Een Belgische traditie schrijft voor dat de zevende zoon naar de koning vernoemd wordt.  En zo noemt Gustaaf de Maayer, een Zeeuwsch-Vlaming van de Kauter zijn zevende zoon Leopold, naar zijn vorstelijke peter aan het Brusselse hof. Later komt er ook nog een dochter. Gustaaf en Eufrasie noemen haar Juliana, naar de later koningin van Nederland. Zo zijn de vorstenhuizen van Nederland en België in naam binnen de familie verenigd. In 1939, na de crisis is het op de Westerschelde gedaan met de visserij. Veel mannen uit Clinge en Nieuw-Namen kunnen dan aan het werk bij de Antwerpse baggeraars. De Sterke raakt aan de slag bij het Nederlandse baggerbedrijf Adriaan Volker. De tien kinderen gaan het huis uit. De enige dochter trouwt met een jongen uit Nieuw-Namen. De Sterke raakt oud en vermoeid. Z’n levensavond brengt hij door bij z’n dochter Juliana. Haar huisje staat ‘vijftig meter op Holland’. In 1964 gaat hij er inwonen. Het zal niet voor lang zijn. Gustaaf is gekomen om te sterven. Op een warme dag in de eerst week van augustus is het zover. Gustaaf komt in lijke te liggen zoals dat op de Kauter heet. Dan begint de laatste episode van zijn verhaal. Waar moet deze grensmens begraven worden? Hij is geboren in Nederland, vertrokken naar België, teruggekomen en gestorven in Nederland, maar zijn adres is in Kieldrecht. Juliana de Maayer weet nog hoe de pastoors er dan ruzie om gemaakt hebben: “Die van Nieuw-Namen wil vader ‘op olland’, op zijn kerkhof begraven en die van Kieldrecht wil hem naar de Belse kant hebben. Tenslotte hebben ze een akkoord gemaakt.  De pastoor van Nieuw-Namen heeft gezegd: ik doe de rouwdienst en gij moogt hem hebben om hem op Kieldrecht te begraven”. En zo is Gustaaf de Maayer voor de laatste keer de grens gepasseerd, begeleid door een lange stoet volk. Juliana: “Precies ‘op de meet’ heeft de Belgische pastoor hem overgepakt. Op het kerkhof van Kieldrecht ligt hij nu begraven”. Gustaaf de Maayer rust er naast zijn vrouw en temidden van de vissers en baggeraars die ook tijdens zijn leven met hem zijn geweest.

“De Sterke” zijn beeltenis, met zijn achterkleinzoon Sylvester.

De laatste rustplaats van Gustaaf De Maayer en Eufrasie Galle. De grens loopt symbolisch door het graf in Kieldrecht.

Een grensmens: a border person door Richard Bleijenberg

Uit vorige artikels in dit blad begrijpen we toch hoe belangrijk het is eens terug te kijken in de geschiedenis en zeker naar mensen die de meesten van ons nog kenden. Het gaat soms gepaard met emoties, en soms schuilt er ’n zekere humor achter. Ik denk aan de “varkensbak” van Servus vorige week. Dat sommige gebeurtenissen aangegrepen worden door mensen, heb ik dikwijls ervaren. Vandaar dit verhaal door mij verteld en in 2 talen geschreven door Paul de Schrijver, journalist bij dagblad De Stem. Het werd uitgegeven door Dow in het prachtige boek “Grensgevallen”, een tweetalig werk dus dat tevens dienst kan doen als kalender. Ik draag dit verhaal op aan mijn schoonvader waar ik veel van heb geleerd. Hij was sterk en eerlijk. Maar was alleen bang van de bliksem en het onweer!

Verhaal uit de jaarkalender 1989 ‘Grensgevallen’

WALSOORDEN - De reuk van rottende grond welt ogenblikkelijk op bij de eerste stap in het zompige veen. Gelijk beginnen deelnemers aan de onderzoeksexpeditie in Saeftinghe te wroeten naar het verleden. Smurrie van ver voor de Westerse jaartelling dringt de poriën binnen. Nagels vullen zich met rouwrandjes, bijna te waardevol om - eenmaal thuis - zomaar schoon te peuren.

Het vletje (De Hudson) van Fred Talle, onderwaterarcheoloog uit Schiedam, dobbert kalm in de vroege maandagochtenddeining van de grote containerschepen , dicht onder de steil afgeslagen veenoever aan de Marlemonsche Plaat. De lage waterstand laat het toe dat een goed uur kan worden gezocht naar de geheimen van de slikken. Even zweven tussen hemel en aarde. En dan, met een welgemikte plens, belanden de archeologen in een onwezenlijke situatie. Daar staan ze oog in oog met de restanten van een mogelijk meer dan tienduizend jaar oude beschaving. Je waant je totaal verloren. Een vlakte bezaaid met brokken turf en strak uitgestoken putten. Daartussen dikke wortels van wat eens enorme eiken moeten zijn geweest. Met hun wijd vertakte stelsel schijnen ze uit alle macht te proberen dat wat er nog resteert van het Verdronken Land bij elkaar te houden. Aan de oppervlakkige ligging van de wortels zien Esther Jansma en Elsemieke Hanraets van de Stichting Ring dat de woudreuzen op nat zand hebben gestaan. Tegen de latere (nog vochtiger) veenvorming bleken ze niet bestand. Geen leek zou durven vermoeden dat de uitlopers van Saeftinghe ooit bedekt gingen onder een machtig bos. Eiken, essen en tal van andere soorten stonden dicht op elkaar. Het was in die omstandigheid dat groepen jagers er hun basiskamp opsloegen. In de Nieuwe Steentijd volgden de rondtrekkende boeren.

Skeletten

Vorige maand nog vond de Westkappelse prehistoricus Hans Jongepier in vuurstenen het bewijs van zo’n achtduizend jaar oude nederzettingen. De 'buit' bedraagt, sinds de Saeftinghe - gidsen Richard Bleijenberg en Jean Maebe een goed jaar geleden op de tot dusver oudste vondsten in het gebied stuitten, inmiddels meer dan zestig stuks vuursteen. Pijlpunten, mesjes, kern- en klopstenen, Jongepiers ogen vlammen bij de gedachte aan al dat moois. Misschien dus, zo denken Jansma Hanraets en provinciaal archeoloog Ellen Vreenegoor (initiatiefneemster van het onderzoek namens Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) dat de boomresten ook uit die periode dateren. Als dat zo is, dan hebben ze daarmee de oudste boom van Nederland gevonden. Dat predikaat komt voorlopig toe aan een 6025 jaar oud exemplaar uit het Gooise Meer. Jongepier en Vreenegoor zwenken af. Voordat de opkomende vloed hen weer zal verjagen, slaan ze als een bezetene aan het graven. Veen, zand en andere grondsoorten worden èn profil blootgelegd. Helaas, geen nieuwe vuurstenen. Verderop staat het boomgroepje op de rand van het water en veen gebogen over een romp-dikke stam. Bleijenberg en zijn maat spitten de grond rondom weg. "Zo, hier hebt ge de ziel", zegt de Kauterkabouter op een manier alsof hij de hand van zijn dochter weggeeft aan de bruidegom. Dan botsen de belangen even. Jansma stuurt echtgenoot Casper met het motorbootje terug naar De Hudson. Ze staat er op dat hij een veiligheidspak aantrekt alvorens de kettingzaag in het harde eiken wordt gezet. Bleijenberg maakt zich kwaad om zoveel 'nonsens'. In Saeftinghe  werk je niet volgens het boekje. "We moeten nu aan de slag. Straks is het hoog water en dan gaat u dit nooit meer terug vinden. Dit is een noodgeval", foetert hij. Tot overmaat van ramp blijkt het reservoir van de motorzaag slechts nog een paar druppels benzine te bevatten. Tien minuten later jankt de motorzaag een wig uit de stam. De boomarcheologen hebben zeker honderd jaarringen nodig om de leeftijd nauwkeurig te kunnen bepalen. Lukt dat niet, en daar leek het maandag op, dan biedt de zogeheten C-14 methode altijd nog uitkomst. De onderzoekresultaten zullen nog enkele weken tot maanden op zich laten wachten.

Tevreden

Tevreden recht Casper de rug. De plakken worden veilig opgeborgen in vuilniszakken. Bij wijze van 'toetje' neemt Richard het gezelschap nog even op sleeptouw naar de plaats waar eind 1992 en september 1993 acht graven werden gevonden uit de elfde eeuw. Eén van de skeletten, Jetje gedoopt, wordt mogelijk tezijnertijd tentoongesteld in het in aanbouw zijnde bezoekerscentrum aan de rand van Saeftinghe. De nevel wordt dichter. Een onzichtbare meeuw slaagt in het bijna onwaarschijnlijke door twee eenzame bezoekers van de vlakte te bevlekken. De Hudson draait op de vloed terug naar Walsoorden. Het land heeft al z’n geheimen weer mee naar de diepte genomen.

Richard Bleijenberg (rechts) graaft een stuk veen af in het Verdronken Land van Saeftinghe. In de uitlopers van het gebied stond eens een machtig bos. Foto Dirk-Jan Gjeltema

Door Marcel Modde

Met ‘Jac P.’ Op expeditie in de Lage Landen - 2

Daar ligt de Schelde. Zacht glooiende oevers van gladgestreken slib. Een brede zilveren baan van de namiddagzon op het mozaïek van knobbelige golfjes, stroomrafelingen en dunne strepen schuim. Jaren achtereen een verguisde en afgeschreven rivier. Giftig water boven Antwerpen; dood water nabij Antwerpen; slecht water tot aan Vlissingen. Maar inzichten veranderen. Ecologen noemen het Schelde-estuarium nu 'het enige intacte natuurlijke estuariene systeem' dat we nog hebben in de Lage Landen. Alle redenen voor een nadere verkenning onder leiding van 'loods' Richard.

Vlissingen Antwerpen zouden we doen. Als zo’n plan eenmaal in je hoofd zit duurt het merkwaardig lang voordat het er weer uit is. Ik rij met de 'Jac P' achter me aan richting Vlissingen. Te laat van huis gegaan. Te veel drukte op de weg. Tegen de tijd dat de boot goed en wel in het water zal liggen en aan boord alles is geordend loopt het tij alweer bijna tegen. Op de Westerschelde moet je niet tegen de stroom in varen als je helemaal naar Antwerpen wilt. De wind zit trouwens ook niet mee, al heb je daar op zo’n slingerend water nooit erg veel last van. Voor de derde maal reken ik uit tot waar ik met een beetje geluk nog voor de nacht kan komen, als tenminste de kraan bij de haven nog wordt bediend. Ik heb in de almanak onder 'Vlissingen' geen trailerhelling kunnen vinden. Maar stel dat het allemaal niet lukt, hoe moet het dan met mijn opstapper, die ik morgenochtend halverwege de route naar Antwerpen in Walsoorden moet oppikken? Dit wordt op deze manier een tocht van niks… eerstvolgende afslag, terug en richting Antwerpen. We maken de tocht andersom. Bij een benzinepomp bel ik Richard: "Ik kom je morgenochtend thuis afhalen. En neem dikke kleren mee want het weer lijkt nog nergens op."

Half Zeeuw-half Belg

Ik kan me voor een tocht op de Westerschelde geen betere gids wensen. Richard is zo’n echte half Zeeuw-half Belg waarover sommige schrijvers graag streekromans produceren. Klein van stuk, geboren in een wereld van slikkig polderland omzoomd door dijken en achter de hoogste dijken woestenij tot aan het water. Van zijn vader leerde hij het stropen, vissen en jagen. Maar omdat je toch ook een echt vak moest hebben wilde je op een goeie dag nog aan de vrouw komen, leerde hij voor schipper. En toen hij z’n papieren had was hij niet meer van de Schelde weg te slaan. Jaren achtereen voer hij heen en weer met schepen van de Vlaamse hydrografische dienst en de Antwerpse havendienst. Hij leerde ieder hoekje en gaatje van ditbreed stromende water kennen als zijn broekzakRichard zag ook hoe de Schelde geleidelijk verstikte in de drek van de mensen en hun industrie. Zo werd hij een gemotiveerd supporter van Greenpeace. Toen hij dat in een kranteninterview ooit in onverbloemde woorden liet merken en de Antwerpse haven- en industriebaronnen niet spaarde, betekende dat zijn ontslag. Dat is negen jaar geleden. Sindsdien zwerft hij door de natuur aan de oevers van de Westerschelde. Hij werd vrijwillig gids in het Verdronken Land van Saeftinghe. Als er niets te gidsen valt zwerft hij in zijn eentje over de schorren. Zijn ogen zien alles. Een uitgespoeld scherfje aardewerk bracht hem ooit aan het graven. Inmiddels heeft hij zich bekwaamd in de archeologie en is in zijn streek een gewaardeerd correspondent van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. Richard is een gezellig mens en bovenal een prater. We hebben afgesproken dat we het water op gaan en dan maar laten komen wat komt.

Stad

Er moet een bruikbare helling zijn op de Linkeroever. Voor Nederlanders die niet met linker- en rechteroevers leven betekent dat ter hoogte van Antwerpen de zuidwestelijke Schelde- oever. Daar is even ten noorden van het voorstadje Kruibeke een mooie jachthaven, de NIC. Een sluis, die alleen tussen enkele uren voor en na hoog water open staat, houdt er het water vast. Diverse watersportverenigingen hebben er hun clubhuis. Bij aankomst blijken er zelfs twee brede hellingen te zijn. Probleemloos rolt ‘Jac P,’ van de trailer. Een uur later is de rommel aan de kant en geurt er koffie. In de  haven liggen veel jachten die ofwel worden verwaarloosd of niets anders doen dan lange tochten op zee maken. In enkele boten gaat de verlichting aan. Tussen de bomen door zie ik op de Rechteroever in een gloed van stadsverlichting de torens en hoge gebouwen van Antwerpen. Leuke, levendige stad. Als ik er morgen niet zo vroeg uit zou moeten ging ik nog even door de tunnel naar de andere kant om een pintje te pakken.

Bijpraten over de toestand

Richard thuis afhalen betekent een half uur heen en weer rijden naar het dorp Nieuw-Namen. Terug bij de boot ben ik bijgepraat over de toestand in zijn dorp, de toestand van de Schelde en de toestand in de wereld. Tineke heeft zich in de kuip geïnstalleerd en blaast stofjes uit de lenzen van haar camera’s. Richard opent een rugzakje en haalt daar met een brede grijns zijn oude schipperspetje uit. Hij heeft zelfs z’n diploma’s en stuurmansgetuigschriften op zak. "U moet dat zo zien Rob, ge kunt maar nooit weten hier." Het is nog geen hoog water, maar de havenmeester geeft een seintje dat hij de sluis alweer gaat sluiten. We zijn namelijk het enige verkeer en hij heeft een drukke dag. Langs zware deuren in een robuuste keersluis glijden we de Schelde op. Het verschil tussen hoog en laag water bedraagt hier tegen de zes meter. Er waait een zwoele wind uit alle richtingen tegelijk. Van de Rechteroever komen de geuren en geluiden van de ochtendstad meegewaaid; vers brood, straatvuil en uitlaatgassen. Wind van de Linkeroever brengt ons de geur van natte bomen. De duizenden geluiden zijn versmolten tot een dof brommen. Richard gebaart naar een stuk kade aan stuurboord. "Daar ziet u de plaats waar de Holland- Amerika lijn afmeerde. Loodsen 25 en 26, die waren van de HAL. En de ziet die ganse oever helemaal ingepakt met kademuren. Daar is Napoleon mee begonnen. Vóór die tijd meerden de schepen in Antwerpen af in insteekhavens. Die zijn allemaal gedempt. En die kademuren, dat zult ge zien straks, die kruipen langs de oever voort, nu al tot bijna aan de grens met Nederland. Der blijft gene grasspriet meer staan."

Boeien

We passeren boei 109. Op de Linkeroever is een strandje met twee uitspanningen. ‘Strandjutter’ lees ik in letters van blauwe pannen op een rood dak. Richard zegt dat de hele oever aan die kant met het complete stadsdeel en alle parken en sportvelden en industrieterreinen ooit is opgespoten. Er was hier ooit een polder met op de oever een lief dorpje, Sint Anneke. Dat zit nu allemaal diep onder het zand. En als je nog verder in de tijd terug gaat was er vóór die polder een uitgestrekt schor, waar water en land onmerkbaar in elkaar overgingen, met verder landinwaarts dichte bossen. Even verderop ligt op de Linkeroever nog een stukje bos. De naam wil even niet komen want in het hoofd van Richard  is de Schelde geordend via de boeien. Dit is dus het bos bij nummer 116. "Daar was ooit ’n moord gepleegd op een verpleegster. En nou weet u, ik ben van huis uit een stroper. En in die tijd hadden wij hier bij dat bos een werk. Ik lag dan dagen aan een stuk afgemeerd aan die oever. Op een rustig moment ging ik dan het bos in en dan kwam ik altijd wel met een fazant terug. Wel, toen met die moord, daar had ik nog niets van gehoord, maar ik was de dag daarna weer eens in het bos en daar ging ik ook meteen even uit de broek. Maar de hele buurt zat vol met rijkswachters. Die warren sporen aan het zoeken. Awel, ik kom weer uit het groen tevoorschijn en daar loop ik recht tegen zo’n uniform aan. Wat deed ik in dat bos? Ik leg het uit en wijs op m’n schip, maar hij gelooft me niet en roept er een ander bij. Met z’n tweeën geloven ze me nog minder. Ik zeg: dus u wilt niet geloven dat ik daar in dat bos was om m’n behoefte te doen? Kom dan maar mee. En zo gingen we met drie man sterk naar mijn bolus kijken. Ik kon ’m goddank nog vinden, dampend en wel." Zo dobberen we over de Schelde. Er is inmiddels een zwakke ebstroom gaan lopen. De boeien rijgen zich aaneen. Nummer 108, daar staat aan bakboord een lichtopstand. "Die noemen wij Pijp Toebak," zegt Richard. "Dit was het punt waar de Scheldeschippers van vroeger de grootste drukte van de haven achter zich hadden. Dan stopten ze hun pijp. En daar ziet ge de rode honderd en twee. Daar was vroeger een café en dat werd gerund door drie oude maagden. In een mistige nacht ramde daar recht voor de deur een Pools schip op een Engelsman. Drie bemanningsleden van die Engelsman lagen in hun kooi. Ze moesten als de sodemieter maken dat ze d’r uit kwamen, want hun schip maakte veel water. Tja en hoe is dat in zo’n warm schip… daar ligt ge bloot in uw kooi en zo zijn ze ook in het water gesprongen en naar de kant gezwommen en wat konden ze anders doen dan aan kloppen bij dat café?" Er komt koffie en krentenbrood uit de kajuit. Gedrieën verzinnen we het slot van het verhaal over de blote zeemannen en de drie oude maagden, want in de overlevering stopte het verhaal bij de voordeur.

Scheepvaart

Er is tot nu alleen wat verkeer van binnenvaartschepen. Onze kaart (1803) laat zien hoe het industriegebied zich over de beide oevers uitstrekt. De linkeroever heeft nog lege plekken: de rechteroever is één groot complex van dokken, loodsen, raffinaderijen, pakhuizen en kranen. Geuren van petrochemie, zure stoffen en vooral niet thuis te brengen stoffen wisselen elkaar af. Keer op keer schrikken we van loeiende sirenes, alarmerende veeltonige signaalhorens, metaalachtige klanken van luidsprekers en onrustbarende kolommen van condenserend gas, dat bij tussenpozen ontsnapt aan de wirwar van metalen bollen, buizen en opslagtanks. De scheepvaartdrukte rond deze bedrijvigheid komt pas een stuk verderop via de Zandvlietsluizen op de Schelde uit (volgens Richard bij boei 89). Het is al jarenlang tobben met die scheepvaart. Antwerpen wilde een belangrijke haven zijn en groeide. De schepen groeiden mee in omvang en tonnage. Maar de Westerschelde groeit niet, integendeel. De zeearm heeft een sterke neiging tot dichtslibben. Meer dan vroeger, zeggen rivierkundigen, en dat komt doordat het totale volume water, dat er met eb en vloed doorheen stroomt in de loop der jaren steeds kleiner is geworden. Dat proces is eeuwen geleden begonnen met het inpolderen van de schorren. Op een gegeven moment hebben de Belgen op enkele vitale plaatsen lange leidammen aangelegd om het water te dwingen harder door de vaargeul te stromen. Het Scheldewater deed dat gewillig, maar achter de dammen ontstond bijna stilstaand water, dat versneld ging aanslibben. De ‘komberging’ ofwel het volume van de zeearm nam daardoor nog verder af. Antwerpen moest dus gaan baggeren om de vaart der volkeren bij te houden. Daarvoor zijn baggerschepen van drie rederijen permanent in de weer. Alleen, waar moet die baggerspecie blijven? Het slib is verontreinigd. Niemand wil het hebben. De baggerboten varen daarom naar een diep stuk verderop en dumpen hun lading daar weer in de Schelde terug. Na een zeker aantal tijen ligt het slib weer op de oude plaats. "Zo pompen ze het rond," zegt Richard, "Daar verdienen ze goud aan. En als straks de geul wordt verdiept tot zo’n 48 voet om nog weer grotere schepen te kunnen doorlaten, wordt het alleen maar erger." Hij stuurt ineens naar de oever want daar ziet hij kennelijk iets bijzonders in beetje puin en wrakhout dat net boven het water uitsteekt. "Hier zijn we op de lijn tussen het voormalig Fort Fillip en aan de overkant Fort Sint Marie. Die zijn gebouwd tijdens de oorlog met de Spanjaarden. Zij dienden ter verdediging van Antwerpen tegen de Hollanders die over zee kwamen. En wat ge daar ziet op den oever, dat is een overblijfsel van een brughoofd uit die tijd. Op de andere oever is er ook één en daartussen heeft ene Spaanse generaal De Farnesse in 1485 een brug aangelegd van verankerde schepen. Zijn leger zou daar overheen moeten trekken. Maar de Hollanders hebben tijdens een opkomend water een vloot van schepen vol kruit en pek en ander brandbaar materiaal naar die brug laten drijven en met lange lonten de zaak precies op het goede moment in lichte laaie gezet."

Vertrouwen

We zijn inmiddels bij boei 102. Hier slaan we een haak in noordoostelijke richting en gelijktijdig neemt de wind toe. Voor het eerst deze dag komt er een beetje leven in de boot. De wind blijft. Na de volgende bocht gaat het weer op ’t noordwesten aan en nu hebben we een lang rak voor ons waarop we er even alles uit kunnen halen. Er zijn meteen wat minder babbels in de kuip. Twee andere jachten, die tot nu toe achter ons opstoomden, zetten zeil en varen met ons op. Meteen ontstaat dat typische wedstrijdgevoel. Zij zijn groter, maar wij zijn lichter en kunnen als een vogel de snelle veranderingen in de windrichting volgen. Een tikkeltje vlakker dat grootzeil, de fok iets meer ruimte… we zullen het nooit kunnen laten. Zo koersen drie jachten, zonder enig onderling contact, maar toch verwikkeld in hetzelfde spel, richting kerncentrale van Doel. Richard komt ook in de ban van de competitie en levert zijn eigen unieke bijdrage. Hij wil weten hoe diep ‘Jac P’, steekt, kijkt op z’n horloge, rekent even en zegt dan: "Een meter veertig, ja dat is dan te doen. Ge kunt recht op de centrale af en dan scherp door de binnenbocht zo door de Schaar van Ouden Doel. Daar ligt een stenen dam in de weg maar daarboven staat nu genoeg water. Die anderen (knik naar de twee jachten), durven daar vast en zeker niet overheen. Ze moeten helemaal langs de buitenbocht omvaren." Even later zie ik dat onze rivalen vanaf een snel groter wordende afstand hun halzen rekken om vooral goed te kunnen zien hoe wij, stomme Hollanders, recht op een stroomleidam afkoersen. Ik laat Richard tot driemaal toe zweren dat hij zeker is van zijn zaak. Tweemaal trekt hij een brede grijns; de derde maal geeft hij een tik tegen z’n pet en een klap op het borstzakje waarin z’n schipperspapieren zitten. "Rob, gij bent de schipper, maar ik ken de Schelde en ik ben nu uw loods." In de verte tekent zich in het grauwe Scheldewater een scherpe lijn af van venijnig klotsende staande golfjes. Daar onder ligt die dam. Onze snelheid over de grond bedraagt met de lopende ebstroom zeker zeven tot acht knopen. Ik staar naar de lange haallijn waarmee ik de kiel kan optrekken. Het kan nu nog en dan spelen we op safe. Dan zie ik hoe rustig Richard daar zit. Hij steekt een sigaar op. Vertrouwen is soms een moeilijk ding. Ik voel echter dat ik nu geen andere keus heb. Even later glijden we geruisloos door de zone van rafelig water.

Frontlinie

De ander jachten zijn uit het beeld. Pas voorbij de centrale besef ik nog nooit zo dicht in de buurt te zijn geweest van zo’n complex dat ik nooit zal kunnen accepteren als iets dat in deze tijd nu eenmaal bij de werkelijkheid hoort. In Doel staan vier kernreactoren en daarnaast die enorme, honderdtachtig meter hoge koeltorens. Binnen in al dat beton huizen voor mijn gevoel demonen. Ik heb nooit willen overgeven aan de geruststellende woorden van ingenieurs die ons voorhouden dat er niets mee kan gebeuren. Ingenieurs hebben de absolute zekerheid niet in pacht. Binnen het bestek van enkele jaren was ik immers getuige van giframpen in Bhopal en Seveso, van kernrampen in Harrisburg en Tsjernobyl, van een ontploffende Space Shuttle en een hele reeks incidenten die niet breeduit in de pers zijn gekomen omdat ze net niet tot ramp werden. Ook al zijn de zaakjes daarbinnen in die betonnen kolos stipt en vakkundig geregeld: mensen moeten geen demonen oproepen! De buitenbocht van de vaargeul schuurt nu vlak langs het oostelijk deel van het Verdronken Land van Saeftinghe. Daar ontrolt zich een onmetelijke uitgestrektheid van zachtgroene tinten, vermengd met restanten geel en bruin van het vorige jaar. Wij naderen het grootste brakwater- schorrengebied van Europa, een rijk van uitbundige levende natuur. Saeftinghe ligt bovendien in een zone waar de overgang tussen het zoute westelijke deel en het zoete oostelijke deel van de Westerschelde goed merkbaar is. De oevers van de geulen in het oostelijk deel zijn bijvoorbeeld dicht begroeid met riet. In het westelijk deel komt dat niet voor. Zo zorgen de geleidelijke overgangen tussen zout en zoet, zand en slib, diep en ondiep voor een grote variatie in planten- en diersoorten. En dat alles staat voortdurend onder invloed van de getijen. Om deze reden is dit Schelde-estuarium nog zo uniek in onze lage landen. Saeftinghe is één van de belangrijkste natuurgebieden in het estuarium. Het dof brommen van het Antwerpse industriegebied achter mij is echter nog steeds hoorbaar. Kijk ik om, dan zie ik rook in vele kleuren. Blik ik vooruit, dan zie ik duizend tinten groen, bruin en geel. Ik zeil in de messcherpe frontlinie tussen die twee werelden. In mijn hoofd speelt een oud deuntje van Georgy Fame: ‘Leaving the city behind’.

Zandgolven

Er ontstaat een plan. We kunnen wat gaan pionieren rond de Platen van Valkenisse. Bij laag water is dat een grillig gebied met fantastische vormen van zand en water. De zandgolven op de bodem die dan bloot komen zijn soms meer dan twee meter hoog. Richard weet dat op de platen de laatste tijd weer zeehonden worden gezien. Hij houdt er een verhaal bij over merkbare verbeteringen in de kwaliteit van het Scheldewater. Wat later dan in Nederland zijn ook de Belgen in de afgelopen jaren begonnen aan hun saneringsprogramma. Er is rond de platen van Valkenisse echter geen enkele betonning en Richard heeft met dit gebied geen up-to-date bekendheid. We besluiten daarom met het vallend water één van de stroomgeulen van het Verdronken Land van Saeftinghe in te trekken. Voorbij de meest noordelijke uitloper van het schor, met recht De Noord genoemd, volgen drie zandige geulen, het Hondegat, de IJskelder en het Speelmansgat. De IJskelder is het breedst. Met hoog water zou je vandaar dwars door het schor heen naar het Speelmansgat kunnen zeilen, maar dat is niet toegestaan. Achter de lijn waar het brede strand overgaat in hoger en begroeid schor is het gebied gesloten. Saeftinghe is in het voorjaar rijk van broedende vogels. Wie daar iets van wil zien kan zich aansluiten bij een van de vele excursies die vanaf de dijk onder leiding van een gids worden gemaakt.

Stranding

Het is intussen anderhalf uur voor laag water. Het peil zal hier vandaag nog zo’n meter verder dalen. We strijken de zeilen en trekken de kiel naar binnen. Als de IJskelder droog staat blijft in de bedding nog een smal meanderend stroompje over dat het water uit het schor afvoert. Richard tuurt langs het strand om tussen de vele plassen de plaats te ontdekken waar het stroompje uitmondt. Hij vindt het en geeft aanwijzingen. Maar met ingetrokken kiel en opgehaald roerblad is de boot te veel de speelbal van wind en stroom. Tien meter naast het geultje raken we het strand. Geen probleem, we liggen hier goed. Het is onder de noordoostelijke wind een lage wal en daarom gaat er een anker in de grond in de richting van diep water. Om later weer van de wal te kunnen manoeuvreren heb je immers wat ruimte nodig en die krijg je niet wanneer wind en golven je met het opkomend tij steeds iets hoger op het zand zetten. Als we goed en wel droog liggen en even de tijd nemen voor soep en brood ontvouwt Richard zijn plan. "Hier onder dar zand zit een dikke laag veen. Ge zult dat straks zien als het water nog verder is gezakt. Dan komt dat veen aan de rand van de geul bloot. Daar zijn nog sporen in te vinden van menselijke bewoning van vroeger. Hier lagen ooit twee dorpen en er was een slot. In de Middeleeuwen waren hier ook diverse nederzettingen. Ik ga u straks een plaats laten zien waar men in die tijd een grafveld heeft aangelegd. Een paar jaar geleden was ik hier met een paar kinderen en toen heeft één van hen een volkomen gaaf graf gevonden van zo’n duizend jaar oud."

Dwaaltocht

Dat lijkt een mooi plan. Het leidt ons in de volgende uren op een dwaaltocht langs de buitenste rand van het schor. Het Verdronken Land van Saeftinghe is eeuwen geleden ontstaan na een serie dijkdoorbraken. Sindsdien heeft het zich ontwikkeld tot een oerlandschap met zo’n zelfde soort kracht als de oceaan heeft; de natuur is er de baas en stelt de grens. Wie de weg weet in het schor komt vanaf de oever hier vóór hoog water wel bij de dijk. Wie de weg niet kent en zou proberen de vaste wal te bereiken komt waarschijnlijk in de problemen. De lucht is een beetje nevelig en dat geeft een extra accent aan de verlatenheid van dit gebied. Zand, stroomribbels en grote brokken veen vormen om ons heen een bizar landschap. Overal sijpelen smalle stroompjes richting Schelde. Volg je zo’n stroompje naar boven, dan zie je hoe de begroeiing van het schor begint met aarzelende sprieten zeebries en hier en daar een polletje Engels slijkgras. Iets hogerop zien we zeekraal en verschillende soorten mos. Bovenop de delen die alleen bij springtij onder water staan komen we lepelblad tegen, schorrezoutgras, spiesbladmelde, maar vooral de strandkweek, die in de zomer vrijwel het hele schor omwoekert. Waar de bodem is bedekt met een dun laagje slik zien we overal afdrukken van watervogels. Het slik is rijk aan wormen en slijkgarnalen. Hier en daar zitten in het veen vierkante gaten. Daar is volgens Richard tijdens de oorlog nog turf gestoken. De scherpe indrukken van de spades hebben zich met zand gevuld en zijn na meer dan vijftig jaar nog zichtbaar.

Eikenboom

Er ligt een vreemd donker ding in de verte. Het blijkt de stronk te zijn van een dikke eikenboom, knoestig, doordrenkt met water en eeuwenlang geconserveerd gebleven in het veen. Zijn wortels verdwijnen in alle richtingen in de diepte. Richard raakt nu pas goed op dreef en vertelt honderduit over de historie van het gebied en hoe daarvoor ook in kringen van wetenschappers steeds meer belangstelling komt. Aanmoedigend door Richard tasten Tineke en ik met onze handen in alle plassen en gaten de bodem af, maar de enige die steeds weer scherven van ruw middeleeuws aardewerk vindt is Richard. Zijn geoefende ogen zien alles. Hij vindt ook een afvalhoop uit vroeger tijden en pikt erin met een stuk betonijzer. Ditmaal zonder resultaat. Wanneer het water bijna op zijn laagst is wil hij naar de buitenste rand, waar de golven van wind en scheepvaart onophoudelijk aan het veenpakket knagen. Hier en daar komt het dekzand daaronder te voorschijn dat na de laatste IJstijd, zo’n acht- tot tienduizend jaar geleden, is gedeponeerd. En jawel, na enig zoeken pikt Richard een spiegelglad zwart steentje uit het zand en toont ons vol trots de scherpe gepolijste rand. "Ge moet nu eens even bedenken dat hier waar wij nu staan, dat hier in de steentijd onze voorouders hebben geleefd. Dat ze hier zaten en hun stenen bewerkten. Ze woonden in een bos van eiken en berken en ze zullen ook wel een soort hutten hebben gehad, maar veel meer is daar niet van bekend. Op een plaats als deze kunt ge alleen met het laagste laagwater maar een half uur per dag zijn. De rest van de tijd stroomt de Schelde erboven." Er klinkt ontroering in zijn stem. Hier liggen ook zijn wortels. Op de bodem van een gat in het veen vind ik een paar stompjes van berkenstammen. Ze zijn zo zacht als koek. Ik breek er één af, om thuis af en toe even achtduizend jaar terug te kunnen kijken.

Levende rivier

Op de terugtocht naar de ‘Jac P’, blijft Richard staan bij de vier stukken betonijzer die in lijn haaks op de oever in het veen zijn geprikt. Ze geven een indicatie voor de snelheid waarmee deze oever door de Schelde wordt uitgeschuurd en weggeslagen. Het schor zelf slibt dicht en de rand kalft af. Na de verdieping van de scheepvaartgeul zal dat proces nog in hevigheid toenemen. Richard is er dan ook een groot voorstander van dat bij wijze van natuurcompensatie hier en daar een polder aan de rivier wordt teruggeven. Je raakt nooit uitgepraat over de eigen wetten en eigenaardigheden van een riviersysteem, maar Richard verbiedt me iets te doen met de ideeën die hij daarover heeft. "Ge moet weten: rivierkunde is een ingewikkeld vak en ik weet er te weinig van om daarover iets te laten opschrijven. Ik weet wel dat zelfs de werkelijke deskundigen op het gebied van waterbewegingen, aanslibbing, erosie en evenwichten in een rivier er wel eens naast zitten. Door alle eeuwen heen heeft de Schelde zich steeds verlegd, zijtakken gevormd,  land onder water gezet, een andere bedding gekozen. Nu hebben we de zeearm van de Oosterschelde geamputeerd en we versterken hier en daar de oevers en de dijken en laten er deskundigen aan rekenen met hun computers, maar een rivier is een levend iets en ge moet altijd maar afwachten wat haar eigen wil is." Die eigen wil laat ons de laatste honderden meters in versneld tempo afleggen. De getijdenkromme heeft in de Westerschelde scherpe punten en bijna rechte lijnen. Na een kort moment van laag water begint vrijwel onmiddellijk de rijzing met zo’n twee centimeter per minuut. Voor het nemen van de laatste kreek zijn de laarzen niet meer hoog genoeg. Jac P. drijft al half als we aan boord klauteren.

Paal

Jachten met een diepe en vaste kiel moeten het tussen Antwerpen en Vlissingen doen met de havenfaciliteiten in Terneuzen en Breskens. Even ten zuiden van Perkpolder ligt nog het haventje Walsoorden, maar de omstandigheden daar zullen voor de gemiddelde jachtschipper te ruig zijn. Jachten met een zwaard of hefkiel en rond- en platbodems kunnen in Walsoorden en Paal terecht in droogvallende havens. Paal is een gehucht tegen de dijk aan de westzijde van Saeftinghe. Dat lijkt ons een mooie plaats om te overnachten. Met het opkomend tij en de steeds zwakker wordende wind is Walsoorden in nog geen uren te bereiken. ‘Jac P’, schuift met een gangetje van een halve knoop richting Speelmansgat. We hebben geen haast. Al van ver is te zien dat de drempel aan de ingang van het gat nog droog ligt. Wanneer we daar arriveren lopen we nog enkele malen aan de grond maar zijn met het snel stijgende water ook direct weer los. De ingang van de haven is aangegeven met prikken. Als we daar indraaien blijkt de haven zelfs nog droog te zijn; er is slechts een smal stroompje dat in de bodem is uitgeschuurd door spuiwater uit een spaarbekken. Het is precies diep genoeg voor ons. Met de motor half opgetrokken glijden we als een paling langs de hoge wanden van vette slib naar binnen. Dan volgt een uur van wachten op voldoende water om aan een steiger te kunnen afmeren.

Strijd

Als we thee willen zetten blijkt dat het drinkwater op is. Het past bij de gemoedelijkheid van deze haven dat men ons met behulp van een pikhaak onmiddellijk een fluitketel met water aanbiedt. Onze weldoener blijkt een plaatselijke cultuurdrager te zijn en weer komt de pikhaak over, ditmaal met een prachtig boek vol historische foto’s over de geschiedenis van dit vroegere vissersdorp. Het boek toont een zeer bewogen geschiedenis van strijd tegen het water, strijd tegen het altijd maar weer oprukkende slib, strijd tegen de kommer en kwel van magere jaren. Het boek ontroert door de prachtige beelden van een volk dat in grote saamhorigheid leefde van wat de Westerschelde bood. Na lezing heb ik ook antwoord op mijn vraag wat men hier toch met al die motorboten doet. Het is, nu de visvangst, de zeehondenjacht, de handel, de scheepsbouw en het schippersvak zijn verdwenen, nog de enige mogelijkheid om af en toe even op de Schelde te zijn. Afgemeerd in de haven van Paal kun je gedurende zestien uur per etmaal slechts naar het water in de verte kijken. De boot ligt dan in een zacht bed van slib, bedekt met een bruine laag kiezelwieren. Het eerstvolgende moment waarop we de haven weer verlaten is pas morgen, halverwege de ochtend. We willen nog tot aan de monding zeilen en dan op één tij weer terug naar Antwerpen en vandaar zover mogelijk tot aan Gent. We willen na deze kennismaking nog eens de rivier in haar bezeilen. Dat lukt niet meer binnen de tijd die we nu nog hebben. Daarom geven we ons maar over aan het motto dat voor dit tochtje was afgesproken: we laten komen wat komt en wat nu niet komt, komt later.

Stranden op de buitenste rand van het Verdronken Land van Saeftinghe. Europa’s meest uitgestrekte brakwaterschor. Een zeldzaam geworden overgangszone tussen land en water.

   

Slechts enkele uren staat de NIK-haven open. Dan ligt de Schelde te lonken, wachtend op het doorzetten van de ebstroom, een belofte van 4 knopen stroom mee richting zee.

Industrie zover het oog reikt. Een bizar landschap, dat ons grommend, sissend, alarmerend en stinkend begeleidt tot aan de Nederlandse grens.

Ultieme mensonvriendelijkheid. Vier kernreactoren aan bakboord en onder water een stroomleidam, waar we op gezag van de loods 'nog best overheen kunnen'.

Antwerpen - Paal; de route van de Jac P.

   

Het 'local knowledge' dat in een pilot zo dikwijls tot voorzichtigheid maant, beperkt zich voor ons bezoek aan Saeftinghe tot op een schaal van meters. Scheldeschipper Richard zoekt op de bodem van de bijna drooggevallen 'IJskelder' naar de monding van het langst watervoerende stroompje.

Plechtig moment 1. Ooit was hier een woud waarin oerossen woonden.

De haven van Paal staat nog droog. Het laatste restje water is voldoende voor ons om niet buiten te hoeven blijven.

Plechtig moment 2. Ooit woonden in het woud ook mensen die in een kringetje neerzaten en hun stenen werktuigen in vorm hakten en scherp slepen en slepen en slepen…

Kleine haven, ouderwetse 'onderwatersporterssfeer'. Zo’n keteltje.. och, het gaat eigenlijk om het praatje dat daarna komt.

Voordeel van een getijhaven. Er is nooit onenigheid over de vraag wanneer er wordt gevaren en er is tijd voor andere zaken.

Door Rob Bijnsdorp

Gids Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen pleit voor weghalen prikkeldraad

EMMADORP - Als de natuur- en milieulobby een gunstig klimaat wil scheppen om de ontpolderingsplannen er door te jagen, dan moet men eerst het dubbele prikkeldraad maar eens rond het natuurgebied Saeftinghe weghalen. "Want hoe kun je zo’n een plan verkopen als het publiek ziet dat alle natuur meteen worden afgezet met prikkeldraad," stelt Saeftinghegids Richard Bleijenberg uit Nieuw-Namen.  

Volgens Bleijenberg wordt te veel gehoor gegeven aan de roep van de natuurbeschermers. Die bang zijn dat de vogels in het gebied worden opgejaagd en willen dus zo weinig mogelijk pottenkijkers. Maar volgens Bleijenberg valt dat reuze mee. "De meeste mensen denken dat Saeftinghe alleen uit vogels bestaat, maar die vogels zijn maar een klein onderdeel. Saeftinghe is veel meer. Dat is een stuk geschiedenis. Jaarlijks leid ik zo’n vijftienhonderd bezoekers rond door Saeftinghe en die mensen komen heus niet voor de vogels is mijn ervaring. Ze komen vooral om te genieten van het wijdse landschap."

Observatiehutten

Bleijenberg is er geen voortsander van om iedereen maar door het natuurgebied te laten lopen. "Maar ook vanaf de dijk kun je van het gebied genieten. Als er tenminste geen prikkeldraad stond. Nu is er een plan om vogelobservatiehutten te bouwen. Maar ook die zullen wel weer voorbehouden blijven voor een selecte groep vogelkenners. Nee, wat er moet gebeuren is Saeftinghe wat vriendelijker maken voor de gewone man. Dat betekent de prikkeldraad weghalen en verspreid over de acht kilometer lange dijk een stuk of vier banken plaatsen," aldus Bleijenberg, die zegt dat het overgrote deel van de Saeftinghegidsen zijn mening deelt.

Sympathie

Bleijenberg wijst erop dat tegenwoordig in Nederland een beleid wordt gevoerd dat de natuur aan de mensen getoond moet worden. "Ik zag laatst op televisie Prins Bernhard prikkeldraad doorknippen en Ed Nijpels de palen op een hoop gooien. Welnu, dat moet ook met Saeftinghe gebeuren. Dat is de manier om een natuurgebied naar buiten toe te verkopen, om sympathie te oogsten." Het ziet er inmiddels niet naar uit dat de Saeftinghegids uit Nieuw-Namen snel zijn zin zal krijgen. Het prikkeldraad is er tien jaar geleden gekomen als gevolg van een overeenkomst tussen Het Zeeuwse Landschap en het Waterschap Hulster Ambacht. Bleijenberg heeft de kwestie al verschillende keren aangekaart, maar dan wordt telkens die overeenkomst weer boven tafel gehaald.

Van onze verslaggever

NIEUW-NAMEN - De Meester van der Heijdengroeve kent een steeds grotere belangstelling. Niet alleen neemt het aantal nieuwsgierigen toe, ook het bos rondom is populair bij tal van diersoorten. Dit seizoen signaleerde beheerder Richard Bleijenberg voor het eerst een broedende sperwer.

Archeologisch betoonde de groeve en omgeving eveneens weer zijn waarde. De plaatselijke amateurarcheoloog J. de Vos vond fossielen van de elfde en twaalfde zee-egel op rij. Bleijenberg zelf deed deze week een belangrijke vondst op een terrein nabij het voetbalveld: een ongeveer tienduizend jaar oude neolithische pijlpunt. Het gaat om een nagenoeg gaaf, wit (gepatineerd) exemplaar. De weerhaken en schacht zijn nog duidelijk te zien. Bleijenberg: "Als je zoiets vindt, is dat een emotioneel moment. Dan moet je gewoon even tegen zo’n steen praten. ‘Wie heeft u gemaakt en wie hield u het laatst vast?’ Hoe heeft die man eruit gezien?" De pijlpunt wordt in de vitrine bij de groeve tentoongesteld.

Plioceen

Zo’n tweeduizend mensen bezochten tussen Pasen en 1 november de groeve. Met name bij scholen zijn de afzettingen uit het Plioceen toenemend favoriet, zegt Bleijenberg in een toelichting op zijn jaarverslag en beheersplan. "Het gaat meer en meer de educatieve kant op en dat is natuurlijk fantastisch." In het bos trof de groevebeheerder onder meer de zeldzame rosse woelmuis en nesten van de bosmuis aan. Ook vond hij drie soorten naaktslakken, wat wijst op een kalkrijke bodem. Voor het derde achtereenvolgende jaar werden kauwen gesignaleerd. De kolonie die deze zomer rond de groeve neerstreek omvatte naar schatting zo’n honderd vogels. Het grondwaterpeil in de groeve bereikte dit jaar een laagterecord van 22 meter onder NAP. Waarschijnlijk door de droge ondergrond stierven tien eiken. De weerslag van de iepziekte was verwaarloosbaar. De groeve wordt deze week geprepareerd voor de winter en afgedekt met een zeil. In april gaat het minireservaat weer open voor publiek.

Eén van de bijzondere vondsten die de steeds drukker bezochte Meester van der Heijdengroeve prijsgaf: een circa 10.000 jaar oude pijlpunt. Foto Peter Nicolai

Door Marcel Modde

Omstreden bezoekerscentrum Saeftinghe in Emmadorp officieel geopend

EMMADORP - Water. Veel water. Maar niet alleen buitendijks. Pal daar buiten dendert de regen met veel geweld op het tentdoek. Onder het canvas vindt de feestelijke opening plaats van het bezoekerscentrum. De tent, pal naast het centrum, houdt het goed tijdens de speeches. Ondanks onheilspellend gepiep en gekraak.

Het is zoals Commissaris van de Koningin W. van Gelder, die de officiële openingshandeling gisteren verrichtte, het omschrijft: dit weer past ontzettend goed bij Saeftinghe. "Want de natuur in Zeeland is de ontmoeting van land en water, zee en kust."

Gebakkelei

Het bezoekerscentrum Saeftinghe in Emmadorp staat er. Na veel gebakkelei tussen de stichting Het Zeeuwse Landschap en de gemeente Hulst enerzijds en de bewoners van Emmadorp anderzijds. Tal van protestacties en gerechtelijke procedures mochten niet baten; tegen de zin van de bewoners is het centrum gebouwd.

Tegenwerking

Directeur C. Kostense van Het Zeeuwse Landschap blikt nog even terug op die hectische periode, die in teken stond van de plaatselijke tegenwerking onder leiding van 'onze buurvrouw', mevrouw Warmenhoven. "De Emmadorpers waren bevreesd voor een massale toeloop van toeristen met bijbehorende verkeersoverlast. We hebben met hun bezwaren geprobeerd rekening te houden. Zo is er een convenant van de gemeente Hulst afgesloten om een limiet van dertigduizend bezoekers per jaar te hanteren. De parkeeroverlast in het dorp denken we te hebben opgelost, door op ons eigen terrein voldoende parkeerplaatsen aan te leggen." Ook burgemeester A. Kessen van Hulst noemt dat convenant een 'zeer aanvaardbare' oplossing voor iedereen. Het nieuwe centrum is volgens hem een grote aanwinst voor de gemeente. "Want Hulst is niet alleen de basiliek of de Keldermanspoort, maar ook het Verdronken Land van Saeftinghe." Dat natuurgebied, met zijn drieduizend hectare het grootste en meest gave brakwaterschor in Noordwest-Europa, is vooral ook een belangrijk broedgebied voor vogels. "Als we straks naar huis rijden, moeten we ons realiseren dat hier jaarlijks honderdduizend vogels zitten. Evenveel als er binnendijks mensen in heel Zeeuws-Vlaanderen zijn," houdt Kostense zijn toehoorders voor. Net als Kostense gaat vervolgens ook commissaris Van Gelder in op de tegenstrijdige belangen van enerzijds natuurbeschermers en anderzijds het recreatief gebruik van de natuur. "Steeds meer mensen willen de natuur in en de wildernis aan den lijve ondervinden. Dat is een verheugende zaak. Maar het is tegelijkertijd ook een probleem, want met een groeiend aantal rustzoekers is het met de rust snel gedaan."

Gecondenseerd

Vandaar dus het bezoekerscentrum. Om de toeloop van belangstellenden in goede banen te leiden. Kostende: "We willen dat mensen van de natuur mee genieten, maar we willen verstoring en vertrapping zoveel mogelijk beperken." En dat kan met het nieuwe centrum, vindt Kostense. "Kennis en beleving van het Verdronken Land van Saeftinghe in een gecondenseerde vorm. Dat is het bezoekerscentrum." Het piramidevormige gebouw ligt volgens de betrokkenen op een prima manier ingebed in het landschap. Binnen krijgt de bezoeker allerhande informatie aangereikt over flora en fauna in Saeftinghe. Een bezoek aan de permanente tentoonstelling is vooral voelen en horen. Met diaseries, videofilms, opgezette vogels, uitleg over springtij, bodemvondsten en lichtbakken onder glas in de vloer. Een buis, die vanaf de begane grond dwars door het plafond naar boven loopt, geeft de actuele stand van het water in de Westerschelde aan. Het centrum is het hele jaar door dagelijks geopend van 10.00 tot 18.00 uur, behalve maandag.

Een groot peilglas in het bezoekerscentrum laat eb en vloed in de Westerschelde zien.

Vitrines in de vloer van het bezoekerscentrum laten bodemvondsten zien uit Saeftinghe.

Van onze verslaggever

NIEUW-NAMEN - Een eikenhouten paal met een gat er in. Niets meer en niets minder. Maar Richard Bleijenberg uit  Nieuw-Namen kan zijn geluk niet op. Met de opgraving van deze holle boomstam, net over de grens in Kieldrecht, is weer een stukje geschiedenis van het voormalige klooster van Hulsterloo ontrafeld.  "Daarmee kunnen we te weten komen hoe deze mensen in de zeventiende eeuw aan water kwamen", aldus een verrukte beheerder van de Meester van der Heijdengroeve in Nieuw-Namen.

De zes centimeter uitgeholde, vijf meter lange buis ’waaruit de ziel is gehaald’ werd vermoedelijk gebruikt voor de aanvoer van water uit de zeven meter diepe waterput. De paal stond rechtop in een opgegraven put aan de huidige Kouterstraat. Een voorloper van de tegenwoordige pomp moet het water erdoor hebben opgezogen. Volgens Bleijenberg is de vondst zeer bijzonder. Wel vaker vond hij waterputten, ook in Nieuw-Namen, maar nog niet eerder zag hij ook hoe men in vroegere tijden aan water kwam. "Puur vakwerk", noemt hij bovendien de kunst om de boomstam met uiterste precisie over de gehele lengte als een appel te doorboren. "Hoe ze dat hebben gedaan? Ik zou het niet weten. Maar volgens mij krijg je dat met de beste machine nog niet voor elkaar."

Druk gebruik

De amateur- archeoloog denkt dat de waterput rond 1830 meerdere huishoudens diende. Aanwijzing hiervoor zijn de gevonden stenen vloertjes van een viertal huizen rondom de put en tegeltjes van Zeeuwse landschappen. De put behoorde zelf niet tot het klooster, maar tot huizen op de landerijen van de paters, die zich uitstrekten over de Nederlandse landgrens heen. Dat het water uit De Kouter tot het lekkerste van het land behoorde, bewees volgens hem de aanwezigheid van vier limonadefabrieken. Bleijenberg is er een voorstander van dat de eiken boomstam voor Nieuw-Namen bewaard blijft en dat deze niet verdwijnt in het provinciaal depot of bij de zuiderburen terechtkomt. Hij hoopt dat archeologische onderzoeken, net als economische en culturele zaken, meer en meer grensoverschrijdend kunnen worden aangepakt. "Je kunt geen goed onderzoek naar de geschiedenis van Hulsterloo doen als je niet ook de grens over gaat." Hierin is een belangrijke taak weggelegd voor de Zeeuwse en Oost-Vlaamse archeoloog, maar ook voor de amateurs, vindt hij. Iedereen moet er van worden doordrongen: "Zonder een goed geconserveerd verleden, is er geen toekomst mogelijk."

Richard Bleijenberg bij de bijzondere vondst: een holle boomstam die in de zeventiende eeuw gebruikt werd voor de aanvoer van water uit een put. Foto Charles Strijd

Door Pascalle Cappetti

NIEUW-NAMEN - Bij het archeologisch bodemonderzoek in de omgeving van de Veerstraat in Nieuw-Namen is de stichting RAAP (Regionaal Archeologisch Archiverings Project) op resten uit de Steentijd en Middeleeuwen gestuit. Boringen en grondanalyses hebben uitgewezen dat op de onderzochte plaats vuursteen en aardewerk liggen.

Volgens projectleidster M. Nelli van de Amsterdamse stichting zijn de bevindingen niet echt spectaculair, maar toch bijzonder omdat in Nederland nauwelijks nog iets uit de Steentijd worden gevonden. "Alleen de plek, de Kauterberg, is natuurlijk al een interessant stukje." Welke waarde de vondsten hebben, kon Nelli niet zeggen. Daarvoor is aanvullend onderzoek nodig. "Er heeft daar in ieder geval niets gestaan. Er zijn geen fundamenten van woningen of iets dergelijks gevonden. Waarschijnlijk ging het ook toen al om een akkergebied." Zij kon eveneens nog niet mededelen welke aanbevelingen de stichting aan de gemeente Hulst doet. Eerst wordt de gemeente hiervan op de hoogte gesteld.

Woningbouw

Zoals gemeld wil de gemeente aan de Veerstraat in Nieuw-Namen een nieuw uitbreidingsplan uitvoeren. Om te voorkomen dat zij tijdens de bouw van de woningen wordt geconfronteerd met waardevolle cultuurschatten uit een ver verleden, trok de raad in september 15.000 gulden uit voor het verkennend bodemonderzoek door RAAP. Nu de medewerkers van de stichting inderdaad het nodige hebben gevonden, bestaat de mogelijkheid dat opgravingen gewenst zijn of dat de bouwplannen moeten worden aangepast om de vondsten niet te ‘verstoren’. Dit laatste gebeurt niet door RAAP zelf, maar onder toezicht van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. Bij de gemeente Hulst waren de resultaten van het onderzoek dinsdag nog niet binnen.

Door Pascalle Cappetti

Pagina 1 van 6