Scheldeschorren: Flora in het verdronken land van saeftinghe

Geschreven door RtC

In het Verdronken Land van Saeftinghe komen ongeveer vijftig soorten wilde planten voor. Veelal bijzondere soorten, die bestand zijn tegen de zoute bodem en tegen een periodieke overspoeling met vloedwater. Als het even tegen zit wordt een schorrenplant ook nog een bedolven onder het sediment of platgeslagen door de wind die in dit vlakke landschap altijd vrij spel heeft. De eerste goed zichtbare planten die vanuit het water landinwaarts te zien zijn, zijn enkele wieren. In Saeftinghe komen niet zoveel wieren voor, omdat er te weinig licht in het water doordringt. Dat komt door het vele slib en organisch materiaal dat in het water zweeft. Meer aandacht trekken de hogere planten. Een plantje dat groeit op het dagelijks overspoelde slik is zeekraal. Dichtgegroeid slik wordt schor genoemd en wordt allen springtij overspoeld. Het is de groeiplaats voor onder andere engels slijkgras. Een ander stuk bodem zijn de oeverwallen en zeekommen. Ze zijn ontstaan doordat langs de rand van de grotere kreken de zwaarste zandkorrels bezinken en de kleiige slibdeeltjes verderop neerdalen. Op de oeverwallen groeien zeealsem en schorrekruid en in de kommen zeeaster, lamsoor en schorrezoutgras.

Hieronder volgt een beschrijving van de volgende soorten:

Engels slijkgras - kweldergras - lamsoor - lepelblad - melkkruid - schijnspurrie - schorrezoutgras - zeealsem - zeeaster - zeebies - zeekraal - zilte rus

Engels slijkgras -Spartina anglica-

Zoals de naam al aangeeft is het engels slijkgras van origine een immigrant. De plant is door waterbouwers aan het begin van de twintigste eeuw ingevoerd, om de landaanwinning te bevorderen. Het beoogde effect is ruimschoots bereikt. Het engels slijkgras vormt op de nog kale slikken dichte horsten, die uit kunnen groeien tot eilanden van vele tientallen vierkante meters. De stengels zitten zo dicht op elkaar dat ze de stroming van het overspoelende water sterk afremmen. Daardoor wordt de opslibbing sterk bevorderd. Tegelijkertijd treedt er op die plaatsen waar het engels slijkgras niet groeit een beginnende uitschuring op, die in een wat later fase zal leiden tot de vorming van getijdengeulen. Zodoende steken de plaatsen waar engels slijkgras groeit al snel boven hun omgeving uit. In Saeftinghe is het engels slijkgras door het hele schor verspreid te vinden, vooral op laaggelegen, zandige plaatsen die gedurende een deel van de dag onder water staan.. Dat niet iedereen even blij mee is met het engels slijkgras, blijkt wel uit de bijnaam “slikpest”. De opmars van het engels slijkgras is ten koste gegaan is van het oorspronkelijk inheemse klein slijkgras. Door standplaatsconcurrentie, maar ook als gevolg van bastaardering is deze oorspronkelijke soort bijna volledig verdwenen, op een kleine groeiplaats in de Oosterschelde na. De strategie om in het zoute milieu te overleven is als volgt: de met het water opgenomen zouten worden door huidmondjes in het blad weer uitgescheiden. Dat is vooral goed te zien op warme zomerdagen. Aan de onderkant van de slijkgrasbladeren zitten dan tal van zoutkristallen die zo groot zijn dat ze gemakkelijk met het blote oog te zien zijn. In de bloei-aar van het Engels slijkgras zijn in de late zomer vaak zwarte banaanachtige vruchtjes te vinden. Het zijn de overlevingsstadia van een klein, maar erg giftig zwammetje, het moederkoren. Laat in de herfst vallen de vruchtjes uit de aar op de grond. Het volgende voorjaar verschijnen daar kleine oranjerode paddestoeltjes. Het gif uit dit moederkoren wordt in kleine hoeveelheden als medicament gebruikt. Het is vanouds befaamd als weeën opwekkend middel, en daaraan is ook de naam moederkoren te danken.

Kweldergras –Puccinellia maritima- en enkele andere grassen

Als schorren niet begraasd worden dan zijn alleen grove grassoorten als strandkweek en engels slijkgras gewoon. Die zijn bij de meeste planteneters bepaald niet in trek, door hun harde, grove structuur. Bovendien is de hoogte van deze grassen een nadeel; omdat ze al snel meer dan een halve meter hoog zijn kunnen potentiële vijanden zoals een bunzing of een vos ongezien grazende ganzen of eenden naderen. Veel vogels mijden zo’n onveilige situatie instinctief.

Kweldergras -Puccinellia maritima-

Als schorren wel begraasd worden verschijnen er fijner gebouwde grassoorten die wel voor allerlei planteneters aantrekkelijk zijn. Bovendien is een kort gegraasde vegetatie overzichtelijk. Op lage schorren met een middelmatig tot hoog zoutgehalte groeit het gewoon kweldergras.

Dat is een wat blauwachtig gekleurd grasje met een bloeipluim die vaak min of meer naar één kant gericht is. Het blad is opgevouwen tot min of meer opgerold. Dat is een aanpassing aan het zilte milieu, waar iedere plant zuinig om moet gaan met water. Door het bladoppervlak te verkleinen wordt de verdamping beperkt. In Saeftinghe is kweldergras alleen in het meest zoute, westelijk deel vaak dominant.

Fioringras -Agrostis stolonifera-

Meer oostelijk in Saeftinghe wordt de plaats van het kweldergras ingenomen door het zilt fioringras, een lichtgroene grassoort die via lange stolonen, een soort wortelende uitlopers, een dichte mat vormt.

Rood zwenkgras -Festuca rubra-

Op niet te oude oeverwallen groeit een donkergroene grassoort met zijn fijne bladen, het zilt rood zwenkgras. Vaak groeit het samen met zeealsem. Net als de voorgaande soorten is het een overjarige grassoort die in de winter een belangrijke voedselbron is voor grazende eenden en ganzen.

Dunstaart -Pharapholis strigosa-

Op de schorren groeit echter ook een eenjarige grassoort, die ieder voorjaar opnieuw uit zaad moet opkomen. Dat is de dunstaart, ook wel het schoorsteentje genoemd. Beide namen verwijzen naar de vorm van de bloei aar. Die bestaat uit allemaal geledingen net als een ouderwetse fabrieksschoorsteen. Omdat de bloei aar vaak wat gekromd is doet die ook wel aan een staart van een zoogdier denken. Nadat het schoorsteentje in het voorjaar gekiemd is staat de aar in juni in bloei. Aan de bloeisteel hangen dan allemaal roomwitte meeldraadjes, die ondanks hun kleine formaat al van verre opvallen door hun massaliteit. Eind juli of begin augustus is de dunstaart alweer verdord en de plant is dan hooguit nog van belang voor zaadeters als groenlingen en kneutjes, maar niet voor grazers die vanaf de nazomer in steeds grotere aantallen Saeftinghe bevolken.

Lamsoor -Limonium vulgare-

De echte lamsoor, Limonium vulgare, wordt vaak verward met de streeknaam ‘lamsoaren’, die de zeeaster draagt. Zijn naam dankt de plant aan het feit dat de jonge blaadjes met enige fantasie op de oren van lammetjes lijken.

Lamsoor wordt ook wel ‘Zwinneblomme’ genoemd, omdat hij in het Zwin zeer massaal voorkomt. De echte lamsoor draagt van juli tot oktober violetblauwe bloemen. In de jaren veertig en vijftig kwam deze plant zeer algemeen in de schorren van Saeftinghe voor. Vooral de plaat Westelijk van de Noord zag er gedurende de zomermaanden paars van en heeft er dan ook zijn naam - de Blauwe Plaat- aan te danken. Stroomopwaarts, waar het steeds zoeter wordt, neemt hij in aantal af. Lamsoor is een echte zoutplant die alleen onder uitgesproken zilte omstandigheden tot ontwikkeling komt. Dat lamsoor in aantal afgenomen is, is toe te schrijven aan de verzoeting van Saetinghe. Deels is die verzoeting het gevolg van natuurlijke omstandigheden. De voortschrijdende opslibbing zorgt ervoor dat Saeftinghe steeds minder overspoelt, zodat de invloed van zilt zeewater afneemt. Maar ook de aanleg van een zoet Spuikanaal dat uitwatert op de tegenoverliggende Westerschelde-oever bij Bath zorgt voor een flinke toename van de zoetwaterinvloed. Het teveel aan opgenomen zouten scheidt de lamsoor via kliercellen op de onderkant van de bladeren uit.

Echt lepelblad -Cochlearia officinalis-

Echt lepelblad bloeit al vroeg in het jaar als alle andere schorplanten er nog dor bij staan. Jonge planten vormen een mooi rozet van groene blaadjes, waar pas in het tweede jaar bloeistengels in komen. Door afdamming en verzoeting van tal van leefgebieden is het echt lepelblad een zeldzame plant geworden, maar in Saeftinghe is het gelukkig nog steeds een talrijke soort. Het groeit alleen in de brakke gebieden. Het Lepelblad is een familie van kruisbloemigen waarvan in een groot deel van de wereld vertegenwoordigers voorkomen. In het stroomgebied van de Westerschelde vinden we het kleinbloemige deens lepelblad voornamelijk in de monding, oostwaarts ongeveer tot aan de lijn Vlissingen-Breskens. Achterin de Westerschelde, ten oosten van de lijn Hoedekenskerke Terneuzen groeit het echt lepelblad. De planten danken hun naam aan het feit dat de randen van de bladeren wat naar boven staan, zodat ze lepelvormig zijn. Bij het echt lepelblad althans, want het deens lepelblad is in dit opzicht een buitenbeentje in de familie. Lepelblad was een buitengewoon belangrijke plant in de tijd dat onze voorouders met hun zeilschepen lange tochten ondernamen naar het verre oosten. Na verloop van tijd kwam het voor dat de bemanning van dergelijke schepen gebrek aan vitamine C kreeg, waarvan de gevolgen fataal konden zijn, als scheurbuik (scorbutus ook wel avitaminose genoemd) het gevolg was. Bij aankomst op verre kusten bracht het lepelblad de redding. Door het blad als groente te nuttigen konden veel levens van scheepslieden worden gered. Ook het vee is dol op lepelblad. Grote grazers eten bij voorkeur de knoppen en bloemen en die zijn nog veel meer rijk aan vitaminen dan het blad.

Melkkruid -Glaux maritima-

Het melkkruid is door haar kleine formaat een weinig opvallende plant. Maar als je goed kijkt is het een schoonheid. De keurig in vier rijen gegroepeerde donkergroene blaadjes steken fraai af tegen de dieproze bloempjes, die, alleenstaand, in de bladoxels zitten. Met die bloempjes is trouwens iets merkwaardigs aan de hand. Ze hebben niet zoals de meeste andere bloemplanten een kelk en een bloemkroon; de bloem bezit geen kroonbladen. Om dat te zien moet de plant nauwkeurig bekeken worden, want normaal gesproken zijn het juist de kroonblaadjes die een bloem haar kleur geven. Het plantje zorgt daarmee nog al eens voor een strikvraag op universiteiten bij de examens systematiek en taxonomie. Melkkruid groeit op het schor in de middelhoge kommen. Daarnaast is het vaak te vinden tussen de voegen van de dijkbekleding op de zeewering. In een gebied wat van de zilte zee-invloed wordt afgesneden kan het melkkruid nog tientallen jaren standhouden, als alle andere zoutplanten reeds verdwenen zijn. Toch legt ook melkkruid op de lange duur het loodje zonder overspoeling met zeewater.

Zilte schijnspurrie -Spergularia maina- en gerande schijnspurrie -Spergularia media-

Wie de fragiele roze bloempjes van de schijnspurrie bekijkt, zou nooit verwachten dat ze te vinden zijn in een ruig en dynamisch landschap als het Verdronken Land van Saeftinghe. Toch is dat het geval, en sterker nog: de plantjes groeien vaak op de laagste plekken waar ze iedere dag opnieuw twee keer ondergedompeld raken in het getijdenwater. Van de schijnspurrie komen in het Verdronken Land twee soorten voor, de gerande en de zilte schijnspurrie. De gerande schijnspurrie heeft zijn naam te danken aan het vlezige randje dat de zaden omringt. Dit randje bezorgt de plant extra drijfvermogen en ook de wind krijgt beter vat op de gevleugelde zaadjes.

Maar pas op, gebruik het vliezige randje van de zaden niet als kenmerk om de soort te determineren. Want af en toe ontbreekt het randje bij de gerande schijnspurrie. En om het dan nog eens extra moeilijk te maken: de zilte schijnspurrie, waarvan de zaden normaal gesproken geen vliezige randjes hebben, tellen soms individuen die wel met zo’n randje getooid zijn. Het beste onderscheidingskenmerk is de kleur en de grootte van de bloemen. De dieproze bloempjes van de zilte schijnspurrie zijn 4 tot 8 millimeter in doorsnee; de lichtroze, vaak bijna witte bloempjes van de gerande schijnspurrie zijn dubbel zo groot. De schijnspurrie heeft een prachtig trucje om bij hoge vloeden te zorgen dat het stuifmeel droog blijft. Zodra het opkomende water de onderkant van de kroonblaadjes bereikt heeft, vouwen de kroonblaadjes de toppen naar elkaar toe. De bloem schiet als het ware terug in de knop en tussen de dichtgevouwen kroonblaadjes wordt een luchtbel vastgehouden. Wanneer het water weer zakt springen in een fractie van een seconde de bloempjes weer open, alsof het een sterk vertraagd opgenomen film op volle snelheid wordt afgespeeld.

Schorrezoutgras -Triglochin maritima-

Het schorrezoutgras is niet verwant aan de grassen, maar aan de in het water levende fonteinkruiden. Met zijn vlezige lijnvormige bladen en de groenwitte bloeiwijze zullen velen het toch voor een grassoort verslijten. Er is een eenvoudig kenmerk om zoutgrassen feilloos op naam te brengen, en dat is de geur. Het gekneusde blad heeft een duidelijke chloorgeur en dat onderscheidt de plant van vele erop gelijkende soorten. Schorrezoutgras kan goed tegen extensieve beweiding, maaien en stagnerend water. Vandaar ook dat de plant voorkomt in de kommen van zowel het lage als het hoge schor. Uit Saeftinghe is een waarneming van deze plant bekend die voor plantenkenners erg opvallend was. In het deelgebied De Noord werden sommige delen van het schor jaarlijks gemaaid en hier verscheen na verloop van tijd een massavegetatie van Schorrezoutgras zonder enige andere plant ertussen. Oudere planten vormen vaak ‘heksenkringen’ omdat ze in het midden uitsterven en naar buiten toe uitdijen. Zoals het schorrezoutgras in de geur een onderscheidend kenmerk heeft, zo is er ook een manier om de soms sterk op schorrezoutgras gelijkende zeeweegbree te herkennen. Als men aan beide uiteinden van het lijnvormige blad trekt totdat het doorbreekt, blijven der nerven als dunnen draden achter aan de rand van het breukvlak. En natuurlijk mist zeeweegbree de typische geur van het zoutgras. Voor het vlindertje Phalonidia vectisana is het schorrezoutgras onmisbaar. Overdag zit het in schorrezoutgrasvegetatie en alleen in de schemering vliegt het. De eerste generatie rupsen ontwikkelt zich in de voorzomer in een spinsel in de bloeiwijze. De tweede generatie leeft in de herfst in de basis van de bladbundels en vreet zich vandaar een weg naar de wortelstok, waar ze overwintert. De aangetaste bladbundels krijgen daardoor een gele kleur.

Zeealsem -Seriphidium maritimum-

Zeealsem onderscheid zich van andere planten die op het schor groeien door zijn typisch zilvergrijze kleur. Die is te danken aan de dichte, viltige beharing waarmee de hele plant overdekt is. De beharing doet dienst als een soort mantel, een aanpassing tegen uitdroging in zilt milieu. Naast de beharing zorgt ook het smalle, lijnvormige blad ervoor dat de verdamping beperkt blijft. Het zout dat met het bodemwater mee naar binnen komt, wordt door de plant in de vorm van kleine kristalletjes weer uitgescheiden. Bij warm, droog weer zijn dergelijke kristalletjes rondom aan de plant te vinden. De gele, tweeslachtige bloemen van de zeealsem verschijnen pas in de herfst. Zeealsem is in Saeftinghe niet algemeen. Dat komt omdat het aan zijn uiterste toleratie grens zit, wat het zoutgehalte van het water in Saeftinghe betreft. Zeealsem gedijt nog het best op plaatsen waar runderen of schapen grazen. Door grazers wordt de plant namelijk gemeden vanwege de sterk kruidige geur en smaak. De grassen en andere planten die de zeealsem omringen worden echter wel geconsumeerd, en daardoor komt de zeealsem in een steeds betere concurrentiepositie terecht. De kruidige geur is toe te schrijven aan het feit dat Zeealsem santonine bevat, een wormafdrijvend en insectenwerend middel. Vandaar ook dat het gebruikt werd als strooisel in hondenhokken om vlooien en ander ongedierte te weren. Voor hetzelfde doel werd de zeelasem vaak bijgemengd in matrassen. Een toepassing van meer recente datum is de heksenborrel. Alle alsemsoorten zijn in de farmacie bekend om hun kalmerende of zelfs hallucinogene werking. Als zeealsem in een fles jenever wordt weggezet, trekt de aroma van de plant in de drank en men krijgt dan een zogenaamde ‘heksenborrel’. Deze sterke specialiteit van Het Verdronken Land van Saeftinghe is te proeven in het café naast het bezoekerscentrum in Emmadorp.

Zeeaster (zulte) -Aster tripolium-

De zeeaster is vanouds bekend onder de naam ‘Zulte’. Aan deze maximaal 90cm hoge plant verschijnen vanaf juli prachtige bloemen; gele harten omrand door lila blaadjes. De hoofdbloei van de zulte valt eind augustus. Het schor is dan op haar mooist door de eindeloze gele velden met bloeiende zeeasters. De zulte kent in het Verdronken Land van Saeftinghe twee vormen. De meest talrijke vorm is in feite een aberratie, waaraan de paarse lintbloemen die normaal gesproken in een krans rond de gele hartjes staan ontbreken. De andere vorm lijkt sprekend op herfstasters uit de tuin. De plant gaat overmatige verdamping tegen doordat de leerachtige bladeren bedekt zijn met een laagje was. De jonge ovale blaadjes worden al eeuwen als groente gegeten. De smaak heeft veel weg van spinazie. De streeknaam hiervoor, ‘lamsoaren’, levert wel eens verwarring op met de plant Lamsoor (Limonium vulgare). Vroeger was het een groente voor de armen, die geen eigen groentetuin bezaten en het schor introkken om het jonge blad van de zeeaster te verzamelen. Tegenwoordig gelden de ‘lamsoaren’ juist als een luxe groente, die vooral verkrijgbaar is in de betere restaurants. Die omslag naar luxe groente is te verklaren door het feit dat de blaadjes moeilijk te bemachtigen zijn omdat de meeste schorren niet vrij toegankelijk zijn. Daarbij komt ook dat de zeeaster als typerende plant van laaggelegen schorren er niet bepaald op vooruit gaat. Dat laatste geldt zeker ook voor het Verdronken Land van Saeftinghe. De lage schorren worden enerzijds belaagd door de steeds verdergaande opslibbing, anderzijds kalven ze langs de schorrand sterk af als gevolg van de steeds verdergaande vaargeulverdiepingen. De laatste jaren laat de zulte ook in Saeftinghe een sterke afname zien. Dat is zeker ook bijzonder jammer voor een aantal diersoorten. Want er zijn maar liefst minstens tien verschillende diersoorten die zich helemaal op de zulte gespecialiseerd hebben. Bijvoorbeeld de zeeastermineermot, die mijnen graaft in de bladeren van de zulte. Het minuscule rupsje vreet een gang door het inwendige van het blad en als men zo’n blad tegen het licht houdt, ziet men een kronkelige gang door het blad lopen. Kleine zwarte puntjes die op regelmatige onderlinge afstand liggen vormen de uitwerpselen van het rupsje. Als het beestje volgevreten is kruipt het via de stengels naar de wortel om zich daar te verpoppen tot vlindertje. Het is een diertje dat eigenlijk alleen specialisten weet te boeien. Maar op de zulte leeft ook een rups die zich steeds weer in de belangstelling van het excursiepubliek mag verheugen. Het is de rups van de astermonnik een grote rups met gele lijnen die over de lengterichting van het lichaam lopen. Van de rups bestaan twee kleurvarianten, een paarse en een groene. Terwijl de groene vooral op het zeeasterblad volkomen onopvallend is, heeft de paarse juist tussen de bloemen en knoppen (die ook gegeten worden) een prima schutkleur. Of de kleuren onder invloed van de omgeving in elkaar over kunnen gaan staat ter discussie. Minder opvallend zijn de zeeasterboorvlieg, Paoxyna plataginis, en drie soorten bladluizen. Twee andere bewoners zijn solitaire bijtjes, de schorzijdebij en haar parasiet de schorviltbij.

Zeebies (Heen) -Scirpus maritimus-

De zeebies is een zeer algemeen voorkomende plant in Saeftinghe. Het groeit in brak/zoete plaatsen in zowel het schor als op de hogere delen. Zeebies is gemakkelijk herkenbaar door de driekantige stengel en de uit compacte hoofdjes bestaande bloeiwijze. Ondergronds bezit de plant een aantal ronde knollen waarin voedingsstoffen liggen opgeslagen. Deze knollen vormen in Saeftinghe het hoofdvoedsel voor overwinterende grauwe ganzen. Tot voor kort was de naam zeebies voor deze plant algemeen gebruikelijk en de oude naam ‘heen’ was allen in historische publicaties te vinden. Maar ook in plaatsnamen als “De Heen” en Heenvliet en de naam van het natuurgebied ‘de Slikken van de Heen’ verwijzen naar deze naam. Het is mede om die reden niet onlogisch dat de oude naam in ere hersteld is, ten koste van de tot voor kort gebruikelijke benaming zeebies.

Zeekraal -Salicornia europaea-

Om te zien is de zeekraal een merkwaardige plant. Je kunt er niet zomaar stengels, bladeren of bloemen aan onderscheiden. De plant lijkt eerder op een wat iele, sterk vertakte cactus,waarvan de stengels bestaan uit allemaal cilindervormige geledingen, terwijl de delen waar bij een andere plant de bladeren zitten precies hetzelfde van vorm en uiterlijk zijn. De gelijkenis met een cactus is niet helemaal toevallig. Want een zout milieu pakt voor een plant in grote lijnen hetzelfde uit als een droog milieu. Die bouw is noodzakelijk om te overleven: de dikke, opgeblazen geledingen van de plant zijn voorraadkamers, waarin de plant een hoeveelheid water, met daarin opgelost allerlei zouten en voedingsstoffen opslaat. Zeekraal groeit alleen in zilte gebieden maar wetenschappers hebben ontdekt dat de zeekraal toch niet helemaal zonder zoet water kan. Voor de kieming van de minuscule zaadjes zijn puur zoete omstandigheden vereist. Maar die hoeven maar kort te duren. Een regenbui in het voorjaar is genoeg om op het slik voor korte tijd een zoetwaterlens te laten ontstaan, en dat is het moment dat de zeekraal ontkiemt. Zeekraal is een pionierplant op de zandige delen en komt in Saeftinghe op verschillende standplaatsen voor. In grote velden in de grote geulen, maar ook in laaggelegen kommen, die tijdens laagwater nog blank staan door stagnerend vloedwater. In het westelijk deel van Saeftinghe komt meer zeekraal voor dan elders in het gebied. Bloemen heeft de zeekraal nauwelijks, maar de oplettende waarnemer kan soms aan de stengels enkele roomkleurige tot gele meeldraden met stuifmeel ontdekken. Door een loupe bekeken zien we dan ook nog de zogenaamde bloemdekken, die echter door hun lichtgroene kleur -dezelfde tint als de rest van de plant- volstrekt niet opvallen. Maar al zijn de bloemen voor het menselijk oog nauwelijks zichtbaar; bij de honingbij is de zeekraal erg in trek.

De zeekraal is niet zo lang geleden opgesplitst in meerdere soorten. We onderscheiden in Saeftinghe de kort-arige zeekraal en de lang-arige zeekraal. Het verschil zit vooral in de vorm en de grootte van de bloembekleedsels. Maar dat is voer voor wetenschappers die het naadje van de kous willen weten. De twee verschillende zeekraalsoorten zijn op het oog weliswaar moeilijk uit elkaar te houden, maar aan de hand van de groeiplaats kan men er in Saeftinghe toch wel achter komen. In de geulen groeit bijna altijd de lang-arige soort, terwijl in kommen de kort-arige zeekraal te vinden is. Dat is althans de grote lijn, maar natuurlijk blijven er uitzonderingen. Langs het pas in het Sieperdaschor groeien lang-arige en kort-arige zeekraal in een onontwarbare kluwen door elkaar. Zeekraal wordt vanouds als groente verzameld. In het verleden waren het vooral minder vermogenden die het schor op gingen om een gratis maaltje groente van moeder natuur te verkrijgen. Maar de situatie is wat dat betreft drastisch veranderd. Het snijden van zeekraal is via wettelijke regelingen strikt aan banden gelegd, en de gelukkige die vergunning krijgt om zeekraal te snijden, kan de oogst desgewenst tegen een goede prijs verkopen aan de betere horeca-gelegenheden. Een vlindertje wat op zeekraal gespecialiseerd is, is de zeekraalkokermot. Dit minuscule vlindertje legt haar eitjes op een zeekraalplant en daar doet het rupsje zich tegoed aan de jonge takjes. In de nazomer vreten de rupsjes een holte in de plant en van daar uit vreten ze het bovenste topje van de stengel los, om dat vervolgens als omhulsel (koker) te gebruiken. Op een gegeven moment laten de rupsjes zich op de grond vallen, waarna ze zich ingraven in het zand om daar te verpoppen.

Zilte rus -Juncus gerardi-

De zilte rus behoort tot de russenfamilie, de juncaceae, die uit vele soorten bestaat. De meeste hebben een wortelstok en smalle bladeren, vaak met een grasachtig uiterlijk. De zilte rus is in Saeftinghe zeker niet zeldzaam. Maar echt algemeen, in die zin dat er grote velden mee bedekt zijn is de plant ook niet. De kans om de zilte rus zomaar ergens tegen te komen is trouwens groter dan bij de meeste andere schorrenplanten. De plant gedraagt zich namelijk als zogenaamde pekeladventief. Dat wil zeggen dat de zilte rus te vinden is langs hoofdwegen waar bij winterse omstandigheden de rijbaan met zout bestrooid wordt. Het zout dat gebruikt wordt om de gladheid te bestrijden vloeit af naar een smalle strook in de berm, direct langs de verharding. Daar ontstaat dan een zilt milieu, waar behalve de zilte rus ook soorten als de aardbeiklaver, de zilte schijnspurrie en de zulte zich kunnen vestigen. Dat gebeurt tot een afstand van vele tientallen kilometers uit de zeekust! De zilte rus lijkt uiterlijk sterk op een willekeurige grassoort. De bloemen zijn zo klein dat ze voor een willekeurige passant nauwelijks opvallen. Pas als je voor de plant -letterlijk- door de knieën gaat, vallen de rood met paars gekleurde stampers en de roomgele helmknoppen op.