Toon items op tag: Westpolder
Turf en zout
Onze steden en dorpen in Zuid-West-Nederland zijn er altijd geweest. Zo lijkt het. Toch is het ooit ergens begonnen. Aan de vooravond van het jaar 2000 tijd voor een terugblik op onze woonomgeving. In deze reeks Turf en Zout gaat het over de wederwaardigheden van plaatsen verspreid in heel Zuid-West-Nederland. Historisch-geograaf dr. Karel Leenders en verslaggever Paul de Schipper vertellen het levensverhaal van steden en dorpen. Een serie over een gebied dat in de geschiedenis door twee fenomenen tot een regio is gemaakt: door turf en door zout. Het geluid van vrolijke kinderstemmen in het schor. Zilvermeeuwen kleven ongeïnteresseerd tegen de grijze hemelkoepel. Het mollig, groene landschap lijkt oneindig. Toch houdt het bruut op. Ver voor de horizon, bij de koeltorens van de kerncentrale en bij de flathoge schepen in de geul bij Bath. De vooruitgang buigt zich dreigend over Saeftinghe.
Over de dijk zoemt een wolk bijen de polder binnen. "Die kinderen" zegt Richard Bleijenberg, "houden daar een verjaardagsfeestje. Voor hen is het een onvergetelijke dag." Saeftinghe is al eeuwen een Genesisland, Gods eigen speeltuin. Bleijenberg wijst naar de afrastering onder aan de dijk: "Nu staat er prikkeldraad omheen. Dat doen wij." Jos Neve, regiobeheerder van het Zeeuwse Landschap, de organisatie die verantwoordelijk is voor het ‘pinnekensdraad’: "Saeftinghe beweegt nog altijd, eb en vloed, de Belgen baggeren de Westerschelde dieper. Daardoor verandert Saeftinghe. We gaan terug naar het oerlandschap uit het jaar nul."
Oude Scheldeloop
Het Verdronken Land van Saeftinghe ligt in het uiterste oosten van Zeeuws-Vlaanderen, in een scherpe bocht van de Schelde. Tot een eind in de Middeleeuwen kennen we het als veengebied waar de Schelde aan de oostkant langs stroomt. Noordwaarts, want de Schelde buigt in die tijd bij Bergen op Zoom pas af naar het westen. Deze oude Scheldeloop wordt opgeslokt door de zeearm die we leren kennen als de Oosterschelde. Ten noorden van het land van Saeftinghe stroomde ooit de veenrivier De Honte oostwaarts uit de Schelde: die plek heette Hontemude. In de loop van de Middeleeuwen vreet zich vanuit het westen een breed stuk zeewater oostwaarts in de richting van de oude bovenloop van de Honte. Door groei van deze stroom wordt de Honte omgevormd tot een nieuwe zeearm. Sinds het midden van de zestiende eeuw is deze definitief de benedenloop ven de Schelde. ‘Honte of Westerschelde’ lezen we sindsdien op de kaarten.
Doodskist
Kaarten en oude bronnen vertellen niet alles. Op 20 september 1993 loopt de 12-jarige Jetje Hoed uit Hoorn met haar klasgenoten door Saeftinghe, begeleid door gids Bleijenberg. "Ik sta op een plank" roept ze, als ze plotseling iets hards onder haar laarzen voelt. Bleijenberg: "Het was een deksel van een eeuwenoude doodskist, blootgespoeld door het altijd ongedurige getij." Die ene stap van Jetje verandert de geschiedenis van het land van Saeftinghe. Tot die tijd gaan archeologen er vanuit dat Saeftinghe pas in de dertiende eeuw bevolkt zou zijn. Het skelet in het schor wordt gedateerd op 1070. Dat betekent dat er al voor de bedijkingen Middeleeuwse bewoning in Saeftinghe geweest moet zijn, mogelijk op enkele lage dekzandruggen. Wanneer hier de eerste bedijking plaatsvindt, is onduidelijk, maar mogelijk rond 1200. Saeftinghe is dan een heerlijkheid in Vlaanderen. De eigen heer heeft er allerhande bevoegdheden.
Kasteel
In Hulst en de rest van de Vier Ambachten worden dergelijke bevoegdheden door grafelijke ambtenaren uitgeoefend. Saeftinghe heeft een ander soort bestuur. Immers, het is geen ambacht maar een heerlijkheid. Gedurende enkele tientallen jaren rond 1300 is de graaf of gravin van Vlaanderen zelf de baas van Saeftinghe. Op de hoek van Saeftinghe aan de samenvloeiing van Honte en Schelde, uiteraard een erg strategisch punt, staat het bolwerk van het bestuur, een groot en stevig kasteel van de graaf van Vlaanderen. Wanneer het gebouwd is, weten we niet, maar grafelijke periode in Saeftinghe, dus vanaf 1260, lijkt daarvoor in aanmerking te komen. Op het einde van de dertiende eeuw staat het er. Niet ver daar vandaan ligt het dorp Saeftinghe, met kerk en windmolen. In 1236 krijgt Saeftinghe van de gravin een keur, op basis waarvan het dorp 1300 als stad aangemerkt kan worden.
Verdronken
De geschiedenis van het land van Saeftinghe is vol van overstromingen en herdijkingen. Waar een gat in de dijk valt en een wiel ontstaat, moet men de dijk er in een boog omheen leggen, een inlaag. Waar de dijk gewoonweg wegzakt door een dijkval, een brexem of grondbraak, moet men ook met een inlaagdijk toegeven aan de zee. Die achteruit wandelende zeeweringen maken het niet gemakkelijk om uit te zoeken waar de dijken precies gelegen hebben. Het feit dat alles sinds 1584 ‘verdronken’ is, maakt zo’n zoektocht toch nog moeilijker. Gelukkig zij er in de zestiende eeuw getailleerde kaarten gemaakt, die ons een idee geven van de inrichting van het landschap. Het lijkt erop alsof in 1214 een grote polder inloopt, waarvan in eerste instantie alleen een oostelijk deel, bij de kerk van Saeftinghe, herdijkt wordt. In 1248 verdrinkt dat gebiedje weer, maar het wordt weer herdijkt. Tot de Onze Lieve Vrouwenparochie van Saeftinghe, gesticht in 1257, horen ook Kibbeldorp, de Oostpolder, de Grote Polder en het oude land bij het kasteel. In Saeftinghe was het bouwen van huizen op de dijk blijkbaar toegestaan: er komen er steeds meer. In 1404 tellen we 34 woningen met ‘zeezicht’. In 1259 wordt het westelijke gebied herdijkt onder leiding van de monniken van de abdij van Ter Doest (bij Brugge). Drie jaar later bezwijkt die Westpolder al, maar hij wordt in 1265 herwonnen. Op de grens van klei en veen loopt in die polder de Lieve. Dat is de turfvaart die naar Hulst leidt. Ook de abdij Ter Duinen en de Gentse Sint Pietersabdij verwerven gronden in de Westpolder. In 1280 ontstaat hier de parochie van Sint Laurentius. In de jaren 1290-1298 heeft de gravin van Vlaanderen veel moeren verkocht om haar schatkist te spekken. In Saeftinghe wordt zo 428 hectare van de hand gedaan, vooral aan kopers uit Brugge. Deze moeren liggen vaak langs de Lieve. Via de Lieve kan men de in de moeren gestoken turf ofwel via Hulst uitvoeren, dan wel in het oosten op de Schelde brengen. Een nieuwe golf van verkopen van grafelijke moeren volgt in de jaren 1356-1357. De opbrengst gebruikt de graaf van Vlaanderen om er zijn oorlog met Brabant mee te financieren. Inzet van dit interregioconflict is de troonsopvolging in Brabant. In Saeftinghe zijn toen ongeveer 43 ha. veengrond verkocht.
Vrachten wijn
De graaf heft op de Honte tol van de scheepvaart. Rond 1365 hebben de schepen bestemmingen in de buurt, maar ook veel verder weg, zoals Spanje Lombardije en Ierland. Belangrijke vrachten zijn wijn, azijn, makreel en vis, appels en peren. Ramp na ramp teistert Saeftinghe. De stormvloed van 5 februari 1288 zorgt ervoor dat drie kilometer dijk en sluis hersteld moeten worden. Sommige ingelanden verkopen hun grond om de herdijkingskosten te kunnen opbrengen. Na 1288 wordt het noordwestelijk deel van de Westpolder herdijkt als een afzonderlijke polder: de Nieuwelandpolder. Na een rustige tijd krijgt Saeftinghe op 23 november 1334 weer te maken met een stormvloed. De Oost- en Westpolder en de Nieuwelandpolder lopen onder water. Veel landeigenaren geven hun land op wegens hoge kosten. Een groot deel van de gronden in de Westpolder gaat naar de abdij Ter Doest die een belangrijke rol speelt bij de herdijking in 1338. Daarna komt ook de Oostpolder aan de beurt.
Zout winnen
De bevolking is er zo verarmd, dat het kapittel van Kortrijk financieel de kar moet trekken. De Oostpolder komt in 1342/43 gereed en wordt de Kanunniken Polder genoemd. Op 1 februari 1347 loopt die polder al weer in. Het zit allemaal niet mee. De polder wordt in 1349 herdijkt. Dit keer op kosten van Bruggelingen zodat hij alweer een nieuwe naam kreeg: de Brugse Polder. Al dat herdijken valt niet in goede aarde bij lieden uit Zeeland, dus van de andere kant van de Honte. Zij willen zout winnen uit de verdronken moeren en vallen daarom de dijkwerkers lastig. De stormvloed van 9 oktober 1374 treft vooral Saeftinghe en het Land van Beveren. Een nieuwe vloed op 8 oktober 1375 brengt de dijk bij het kasteel in gevaar. De stormvloed van 1398 doet de dijken van de Westpolder en Saeftinghe breken. Eigenaren die onwillig zijn om aan het herstel mee te werken, moeten door de graaf gedwongen worden. In 1404 zet een grote vloed op 18 november het Land van Saeftinghe en Beveren weer blank. De dijken bij het kasteel zijn beschadigd, en de molen is kapot. Opnieuw wordt alles hersteld. Ondertussen groeien buitendijks langsheen heel Saeftinghe de schorren geleidelijk aan. Net als nu worden de schorren met schapen beweid. In 1391 worden in Saeftinghe zo’n 5500 lammeren geboren. De schorren slibben steeds hoger op en in 1411 verkoopt de graaf ze ter bedijking aan de abdij Ter Duinen. Dat leidt tot een reeks kleinere inpolderingen. Omdat veel particulieren het dure dijkherstel niet kunnen opbrengen en hun gronden verlaten hebben, zijn de grote kerkelijke instellingen hier in de voorbije eeuwen heel belangrijk geworden als kapitaalkrachtige grondbezitters en bedijkers. Ze komen opnieuw in actie na de Sint-Elisabethsvloed van 1421. De dijk bij het kasteel is weggeslagen en de molen ligt weer in stukken. In de dijk van Coeveringe zit een gat van 77 meter. Ook de Elisabethsvloed van 1424 beschadigt de dijk bij het kasteel en een belangrijke sluis zodat heel het achterland overstroomt. Na 1421 wordt een gebied ten oosten van de Brugse polder herdijkt: de Cijnspolder van Ter Duinen die 737 ha groot is. De abdij bouwt er een grote boerderij. In de jaren tussen 1450 en 1530 houdt de zee zich even in, maar dan gaat het weer goed mis op 5 november 1530. In Saeftinghe is vijftig vierkante kilometer overstroomd. In Ter Venten spoelt de sluis weg. Het achterliggend moergebied raakt onder water. In de dijk bij Casuele ontstaat een diepe geul. De dijk van de Cijnspolder zit vol gaten en ook de ringdijk om het kasteel is zwaar beschadigd. In de loop van 1530 en 1531 word alles hersteld. Dat betekent de reparatie van vijftien kilometer dijk. De stormen van januari en februari 1552 blazen de windmolen van de Cijnspolder omver. De ringdijk om het kasteel wordt weer beschadigd; geruchten over een op handen zijnde sloop van het kasteel leiden tot maanden uitstel van de reparaties. In 1568 volgt aan de oostkant van Saeftinghe zowaar de bedijking van 2550 ha schorren. Deze liggen ten zuiden van de Cijnspolder langs de Schelde. Die polder ligt slechts voor een klein deel in Saeftinghe, de rest behoord tot Beveren (Doelpolder). De Allerheiligenvloed van 1570 brengt veel schade in Saeftinghe. Saeftinghe-gidsen hanteren dat jaartal als datum van de ondergang: “In dat jaar werd de schatrijke polder van Saeftinghe verzwolgen door de zee.” Opnieuw probeert men te redden wat er te redden valt. Het terstond aangepakt herstel wordt dermate gehinderd, dat de opzichters het niet meer zien zitten. Zowaar, de arbeiders staken. Pas in december wordt verder gewerkt. In de loop van 1571 is het werk afgerond en is twaalf kilometer dijk hersteld. Geleidelijk krijgt de streek te maken met de Tachtigjarige Oorlog. Op 1 november 1583 worden het opstandige Land van Saeftinghe en het Hulster Ambacht door de Spanjaarden heroverd. Dan begint het strategisch spel om Antwerpen. Het stadsbestuur van Antwerpen onder leiding van Marnix van St. Aldegonde en met Willem van Oranje als burggraaf, laat in februari 1584 de eerste dijken doorsteken. Dwars door de Brugse Polder ontstaat een grote geul. De doorsteekplekken zijn zo gekozen dat door het getij en de ligging van zwakke binnendijken een steeds groter gebied overstroomd raakt.
Golfslag
Plaatselijk herstel helpt niet. Er is een grote aanpak nodig maar dat lukt niet meer. In 1585, een jaar met nieuwe hoge waterstanden, valt Antwerpen in Spaanse handen. Alleen de Polder van Namen is kennelijk in 1584-1585 hersteld en overleeft nog tot 1606. De gevolgen van deze militaire inundaties zijn in deze streek erger dan die van de ergste stormvloed. Het einde is onafwendbaar. Een enorm gebied loopt uiteindelijk onder water. Golfslag wist het middeleeuwse landschap uit. In het Twaalfjarig Bestand en na 1648 worden wel grote stukken weer herdijkt, maar het Land van Saeftinghe blijft gemeen met de zee liggen. De bewoners vluchten weg achter de veilige polderdijken verderop. Ze stichten er een nieuw dorp: Nieuw-Namen. Het drijvende land wordt wat het ooit was: een schorrengebied met herders die de schapen en de geheimen van Saeftinghe hoeden. In de eeuwen daarna spoelt de zee de laatste resten van de dorpen weg, maar de fundamenten zijn taai. De overgrootvader van visleurster Martha Praet uit Nieuw-Namen stuit rond 1900 nog op de resten van de kerk van het verdronken dorp Namen. En Gustaaf de Maayer vertelt aan zijn schoonzoon Richard Bleijenberg, dat hij in de jaren ’20 nog op de muren van het kasteel heeft gelopen. Omdat het getij in deze bocht van de Schelde in de loop der eeuwen steeds hoger wordt, slibben ook de schorren hoger aan. Ze liggen nu 2 meter +NAP. De polders rond het Verdronken Land liggen lager en soms veel lager, naarmate ze eerder bedijkt zijn. Bij het haventje van Paal ligt het schor op 2,5 meter +NAP, het polderland op 0,3 meter onder +NAP! Saeftinghe ziet er nu uit als een groene wildernis met schorren, slikken en kreken. Dat hier ooit boeren ploegden en hele dorpen lagen, kun je je nauwelijks meer voorstellen. Het Verdronken Land van Saeftinghe is een geliefd studieobject voor natuurvorsers, maar ook voor geologen. Hier ligt immers een groot nog levend schorrengebied dat bovendien redelijk bereikbaar is. Het hoort tot de belangrijkste ‘Wetlands’ in Nederland en is als zodanig sinds 1995 internationaal erkend. Het is ook een schatkamer voor historici. In een milde bui en soms geholpen door spelende kinderen, geeft het getij er plots het Vroeg-Middeleeuws verleden prijs. In het bezoekerscentrum onder een glasplaat in de vloer, ligt het skelet dat de geschiedenis van Saeftinghe veranderde. Het heet Jetje.
Het robuuste kasteel Graaf van Vlaanderen zoals het ooit het Land van Saeftinghe beheerste. De afbeelding van het kasteel is uitvergroot van een oude kaart.
Het Verdronken Land van Saeftinghe, omstreeks 1635.
Door Karel Leenders en Paul de Schipper