Toon items op tag: Albarello

Het begin

Iedereen vindt wel eens wat, ontdekt wel eens iets: een potscherfje in de tuin, een steeltje van een pijp, een oud gebruiksvoorwerp bij het opruimen van opa’s schuurtje. Je vraagt je dan af, wat dat zou kunnen zijn, waarvoor het gediend heeft. De interesse is in ieder geval gewekt. Wil je nu koste wat kost een antwoord hebben op je vragen, dan moet je gaan snuffelen in boeken, navragen bij mensen die het weten kunnen of op bezoek  in een museum. Gaat met je belangstelling ook nog een dosis historisch besef gepaard, dan ben je al gauw net zo ver als de vele amateur-archeologen, die we overal hebben. We zijn dan ook meteen op een gevaarlijk punt. Door hebzucht gedreven kan een amateur schade berokkenen  aan archeologische monumenten. De oprechte amateur zal steeds melding maken van zijn ontdekkingen bij de officiële instanties i.c. de Provinciale Archeoloog. Voor Zeeland is dat de Heer van Heeringen.

De eerste vindplaatsen

Halfweg de jaren 60 werden een aantal terreinen bouwrijp gemaakt ten noorden van het ziekenhuis, pal tegen de grens met de gemeente Hontenisse. Die grens is de tegenwoordige Julianalaan, althans was, want bij de gemeentelijke herindeling is Hulst aan de noordzijde danig uitgebreid. Kunt u zich dat nu nog voorstellen, dat wat nu plan Noord I en II is en plan Hooghuis toen slechts akkerland, weiland en een enkele boomgaard was? Geen Dullaert, geen Nobelhorst, geen Blaauwe Hoeve. Op die terreinen bevonden zich bij een inspectie oortjes, voetjes, wandfragmentjes van potten, pijpensteeltjes, een paar pijpenkoppen. Ja, wat een wonder, lang geleden lagen daar volkstuintjes, die buurt werd door de Hulstenaren ‘De Platluis’ genoemd. Die scherfjes waren met de mest en de beertonnen uit de stad meegekomen. Een ander lekker plekje vormde de grond, die vrijkwam bij de uitgraving van De Hema.Die grond werd gestort aan De Tragel. In die grond, zo slim waren we ondertussen geworden, bevonden zich veel oudere scherven dan de pijpenkoppen en wat dies meer zij. U weet wel; onderzoeken en vragen.

Betekenis voor de Historie van de streek

Stel je voor, dat je zou kunnen uitvlooien, dat er ooit een Hulster pottenbakker aan het werk was geweest.  En jawel, voorlopig kon dat alleen maar blijken uit de archieven; van begin   15e eeuw is er bewaard gebleven in het archief van het stadhuis een keure voor de Potmaeckers, hetgeen betekende, dat ze een gilde vormden met bepalingen om hun bedrijvigheid te reglementeren. Er moeten er dus meerder geweest zijn, die met het stadsbestuur en met elkaar afspraken wanneer de vuren gestookt werden, wanneer er potten verkocht mochten worden op de markt, hoeveel een bepaalde pot mocht kosten, hoeveel een potmakersleerling mocht verdienen enz. Later zouden we aan de hand van honderdduizenden scherven, gevonden nabij het Godsplein (afgekeurde waar, breukwaar, misbakken), de bewijzen in handen hebben. In de kasten van het Museum staan 2 prachtige exemplaren van misbaksels: een platte schaal op voet en een gescheurde grape (kookpot). Waren er nu typische kenmerken voor Hulster waar? Nauwelijks, want verdere studie leerde, dat soort en vorm van potten vrijwel door heel de Lage Landen uniform waren. Hoe is dat te verklaren? Niet zo moeilijk. De potmakersleerlingen en gezellen waren namelijk helemaal niet zo honkvast. Die trokken van Aardenburg naar Hulst en vandaar naar Bergen op Zoom. Ze belandden dan eventueel in Leiden, Gouda of delft, huwden de weduwe of de dochter van hun baas en waren gesetteld. Natuurlijk zijn onze voorbeelden fictie. Slootmans en Weijs uit Bergen op Zoom halen in hun boeken over potmakerijen talrijke namen uit de archieven waar het gesuggereerde echt is. Nog een ander aspect. Bij de vele vondsten bevindt zich ook altijd tamelijk wat uitheemse waar. Voor Laatmiddeleeuwse sites (vindplaatsen), dus bv. uit de 14e of 15e eeuw, zal men er op kunnen rekenen, dat Keulse waar tevoorschijn komt. Dat zijn niet de Keulse potten, die we van onze grootmoeder kennen, juist niet, maar potjes en kruiken van grijs tot bruine kleur en zeer hard gebakken, zgn. Steinzeug (steengoed). Bij vondsten uit de 17e eeuw bv. bevindt zich altijd Chinees porselein. Ook weer een misleidende naam, want nogal wat porselein kwam eventueel uit Japan of via Japan naar ons land met de vrachtvaarders van de VOC. Kortom, het blijkt, dat onze voorouders behoorlijk ondernemend waren, ze reisden overal naar toe en deden handel al was het met de duivel. Bovendien moeten we vaststellen, dat Hulst met deze waar gemakkelijk te bereiken was. Hoe dan? Over land met kar of wagen? Dat botste en bonkte, de pottekes en pannekes zouden kapot zijn voor ze aankwamen. Over zee was Hulst gemakkelijker te bereiken: Hellegat, Saeftinger Gat, Haven van Hulst.

Het plaatsen in die tijd, vergelijkend onderzoek

Hoe oud is dat nou? Veel gestelde vraag. Antwoord pas te geven, zo is onze ervaring, na heel wat jaren van onderzoek, studie in boeken en navorsen in musea, die zich bezighouden met archeologie of op zijn minst archeologische afdeling hebben. Van die boeken zijn er in de laatste 20 jaar nogal wat verschenen. Voorheen was er een standaardwerk van ene Renaud, deels onnauwkeurig en veel te beknopt. De stadskernonderzoeken (Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht, Londen, Bremen) hebben de kennis omtrent wat wij in ons museum hebben danig uitgebreid t.w. de Late Middeleeuwen en de Gouden Eeuw. Gelukkig is de belangstelling, door juist die stadskernonderzoeken voor genoemde jongere geschiedenis danig toegenomen. Het plaatsen in de tijd doe je dus aan de hand van een aantal kenmerken, die verband houden met de vorm, kleur van glazuur en hoeveelheid glazuur, handgemaakt of op de draaischijf, soort van oren en voeten en in het algemeen de afwerking oftewel het vakmanschap van de zich in de loop der eeuwen evoluerende pottenmaker. Je zult dus naar Aardenburg, Middelburg, Goes, Antwerpen en andere steden moeten waar archeologische afdelingen in de musea zijn. En tenslotte is er de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek of het Bacteriologisch-Archeologisch Instituut, die je verder van dienst kunnen zijn.

De stadssanering, meerdere vindplaatsen

Tijdens de sloop van het Oude Ziekenhuis en aangrenzende buurten, alsmede de renovatie van Oud-Antwerpen, thans heten die stadsdelen Gildenkwartier en ’s Gravenhofplein, was er allicht een unieke kans om bij ons aan stadskernonderzoek te doen. Dat ging natuurlijk met beperkte middelen en in de vrije tijd. Het stadsbestuur liet de toen uit één persoon bestaande Archeologische Werkgroep rustig zijn gang gaan, tipte hem zelfs als er weer wat te doen stond; ook de uitvoerder van de slopersfirma werkte mee en zodoende konden er nogal wat vierkante meters terrein worden afgezocht. Je hebt voor onderzoek immers de medewerking van de eigenaar van het terrein nodig. En het zat af en toe mee. Een groot aantal voorwerpen kon uit de vele scherven en brokstukken worden gereconstrueerd. U moet nl. begrijpen dat men zelden iets van wat eertijds weggegooid was in ongeschonden staat terugvindt. Wij gooien tegenwoordig onze keukeninventaris ook niet zomaar weg. Met zeer veel geluk vindt men wel eens een groot aantal zaken bijeen, die in een keer zijn weggekieperd. We noemen dat een gesloten vondst en de diverse gebruiksvoorwerpen stammen dientengevolge uit dezelfde tijd. In het museum zijn een aantal van die gesloten vondsten in één vitrine bijeengebracht: Minderbroederklooster (2x), Godsplein, Walmolenstraat, Korte Bellingstraat. Overigens moeten we ons haasten om de indruk te wekken, dat het altijd om potjes en pannetjes gaat. Nee, van minstens zo groot belang zijn zaken als: benen schaatsen, knopen, loden gewichtjes, kogels, botten van dieren, zaden, schelpen, stukjes leer of stof. Ook glas en pitten vertellen hun verhaal.

De Archeologische Werkgroep

Nu al weer jaren opereert onder de vlag van de Oudheidkundige kring een Archeologische Werkgroep waarvan het draagvlak veel groter is dan voorheen en die de aandacht voor archeologische monumenten gespreid houdt. De oostelijke helft heeft de speciale aandacht van E. Bogaert, W. Ivens, R. Bleijenberg en J. Steijns. De westelijke helft van ons gebied is aanbevolen in de aandacht van A. De Kraker en J. de Klerk. De Kraker en Bogaert zijn de respectieve correspondenten van het ROB.

De eigen registratie en de verwerking op fiches

Om te kunnen onthouden waar, wanneer en welk voorwerp is gevonden, resp. aan de tentoonstelling in het Museum is toegevoegd, gebruiken de werkgroepleden één of andere code. Laten we zeggen A 004 GH = vindplaats A, nummer 4 Gentse straat Hema. Daar hoort dan een geschreven vondstverslag bij. Het Museum registreert ingebrachte zaken, dus ook archeologische, op weer een andere manier. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek verwerkt alle gegevens op fiches die in de computer worden gevoerd.

De opstelling in de kelder

Zoals gezegd is geprobeerd de vondsten, die bijeen horen bijeen te houden. Vandaar, dat er nogal wat kasten zijn, waarin de voorwerpen uit dezelfde tijd stammen. Onderling kan er dan heel wat tijdsverschil zijn bv. 15e of 17e eeuw. In de kasten wordt meestal een aanwijzing gegeven over de ouderdom; ook over de vindplaats en natuurlijk wat het voorwerp is en waarvoor het werd gebruikt. De vondsten uit Hulst overwegen, er zijn echter ook nogal wat voorwerpen, die uit de slikken van de Schelde stammen. Een aantal polders in ons gebied zijn voor 1530 verdronken (Saeftinghe even buiten beschouwing latend), we weten dus zeker, dat de archeologica uit die gebieden op zijn minst vroeg 16e eeuws zijn. Telkens staat aangeduid waar vandaan de voorwerpen komen; Ossenisse, Oud-Hontenisse, Rilland Bath, Saeftinghe. Zo is er voor de Hulster gesloten vondsten een aanduiding in rood op een stadsplattegrondje. En, het zij nogmaals gezegd, het zijn niet allemaal potjes en pannetjes, die tentoongesteld worden. We hebben een unieke collectie glissen, nergens in Nederland zoveel en zulke grote. Er liggen Middeleeuwse straatkeien, dakpannen, tegels, schoorsteenversieringen, resten van het Minderbroederklooster, de vuursteenknollen waarmee leeg uitvarende scheepjes werden geballast.

Enige benamingen

Om uw deskundigheid op te voeren een paar namen, u krijgt aan de balie soms vragen daarover. 

Grape (niet op zijn engels uitspreken) = een kookpot op pootjes.

Stolp = omgekeerde, versierde pot om over het vuur te zetten.

Blaker = vetpotje voor verlichting.

Staartpan = pannetje met steel.

Kasserolle (kastrol) = platte braadpan met handvat.

Albarello = zalfpotje.

Testje = rond of vierkant bakje met één oor.

Lollepot = bakje met hengsel om vuur in te doen.

Delfts = broos wit aardewerk met blauwe versiering.

Porselein = hard gebakken, enigszins doorschijnend, dunner dan Delfts.

Tijdens de cursus zullen we u een aantal voorwerpen laten zien, in het echt en op dia, zodat u een beetje deskundiger wordt. We zullen tevens een poging doen van een paar voorwerpen de ouderdom te bepalen. Graag tot ziens dan en alvast vruchtbare arbeid.